Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling
nietinhoudt dat u ook ontheffing heeft zoals bedoeld in de spoorwegwet, ook al is er in de door de gemeente afgegeven bouwvergunning geen beperkende voorwaarde opgenomen en is het GVB een gemeentelijke dienst. Nadere informatie bij onze afdeling juridische zaken leverde op dat het ook niet tot de taak van Bouw en Woningtoezicht behoort om de procedure in het kader van de Spoorwegwet te bewaken. (…) Om de door u beoogde ontheffing van ons te verkrijgen dient u daarom wel degelijk aan te tonen dat de veiligheid van de spoorweg als gevolg van het bouwen in de nabijheid van het metroviaduct gewaarborgd is (…) De door u ingediende aanvraag voor een ontheffing dient aangevuld te worden met een constructief onderzoek, waaruit blijkt dat het plaatsen van de damwand en de gekozen plaats van de heipalen geen schade aan het metroviaduct kan aanbrengen. Wij hebben u twee maanden geleden al geadviseerd hiervoor het Ingenieursbureau Amsterdam in te schakelen.” Bij brief van 12 april 2000 heeft G&S aan het GVB geschreven “(…) hebben wij contact opgenomen met de heer (…) van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam en hem ingelicht over de ontstane problematiek van de ontheffingsaanvraag. De heer (…) toetst de ingediende damwandberekeningen en het palenplan
altijdop de eventuele invloeden op belendende percelen, derhalve ook op kunstwerken. (…) De heer (…) is het er mee eens dat zijn expertise voldoende moet zijn om aan te tonen dat de berekeningen voldoen aan het bouwbesluit en dat dit ook voor het GVB acceptabel dient te zijn. Gaarne Uw reactie” Bij brief van 19 april 2000 heeft SWA aan G&S bericht “vooruitlopend op de deelgoedkeuring, stuur ik de goedgekeurde tekening en berekening (…)” Bij brief van 1 mei 2000 heeft [Z] aan SWA bericht “(…) Op basis van het bovenstaande zijn wij dan ook van mening dat het risico op schade door te volgen uitvoeringswijze tot een minimum wordt beperkt en dat mits de fundering van het viaduct voldoet aan de vigerende voorschriften er slechts geringe zettingen van het kunstwerk kunnen optreden.” Bij brief van 2 mei 2000 heeft SWA aan G&S geschreven “Hierbij ontvangt U de analyse betreffende de risico’s van het bouwen van La Guardia Plaza nabij het metroviaduct, gemaakt door [Z] Engineering. Zij hebben de mogelijke gevolgen die ik U reeds per E-mail had aangegeven. Ik kan mij vinden in deze gedachtengang dat er slechts marginale gevolgen zouden zijn.” G&S heeft op 3 mei 2000 de brieven van 1 mei 2000 van [Z] en van 2 mei van SWA gestuurd aan het GVB. Bij brief van 16 mei 2000 heeft het GVB aan [X] ontheffing verleend voor damwanden en heiwerken “op grond van (…) alsmede advies van Stedelijke Woningdienst Amsterdam (…)” Voorts is het volgende vermeld “Voor de controle hierop laten wij – op uw kosten – tenminste 2 herhalingsmetingen doen op de voor de “0(nul-)meting van dit viaduct gebruikte meetpunten, waarmee ook daadwerkelijk aangetoond kan worden dat zich “maginale” gevolgen t.g.v. deze werkzaamheden hebben voorgedaan. (…) Tevens verwachten wij minimaal 14 dagen voordat heistellingen en bouwkranen worden opgericht de exacte startdatum van deze werkzaamheden, evenals de gegevens van de toe te passen stellingen en kranen.”
uit 1996van het viaduct gebruikte meetpunten. Het hof volgt G&S in zoverre in haar verweer. Op grond van de overige inhoud van deze brief - in het bijzonder uit de daarin gestelde eis het GVB tevoren op de hoogte te stellen van de exacte startdatum van de werkzaamheden - neemt het hof als vaststaand aan dat het GVB, zou het op de hoogte zijn geweest van die startdatum, de start en het verdere verloop van de werkzaamheden gecontroleerd zou hebben. Het hof betrekt hierbij de hiervoor weergegeven correspondentie en besprekingsverslagen. Uit een en ander volgt genoegzaam dat het GVB zeer nadrukkelijk en bij herhaling zijn zorgen onder de aandacht van G&S heeft gebracht over de effecten van de voorgenomen werkzaamheden op, kort gezegd, het viaduct. Bij de beoordeling van de handelwijze van G&S is van belang dat het GVB G&S bij brief van 10 april 2000 in niet mis te verstane bewoordingen erop heeft gewezen dat het in dezen een eigen verantwoordelijkheid, naast de daarvan te onderscheiden verantwoordelijkheid van SWA voor de verlening van de bouwvergunning, heeft. De brief van G&S van 12 april 2000 brengt daarin geen verandering. Het uitblijven van de door G&S gevraagde reactie rechtvaardigde tegen de achtergrond van de brief van 10 april 2000 geenszins de conclusie dat het GVB ermee instemde dat de beoordeling door SWA volstond. Evenmin mocht G&S op grond van de visie van [Z] bij brief van 1 mei 2000 en de onderschrijving van die visie door SWA bij brief van 2 mei 2000 aannemen dat het haar zonder nader bericht van het GVB vrij zou staan de damwandwerkzaamheden te (doen) beginnen, nog daargelaten dat die werkzaamheden (inclusief het ontgraven van de bouwput) reeds
warenbegonnen ten tijde van het versturen van laatstgenoemde brief. Uit de brief van het GVB van 16 mei 2000 volgt weliswaar dat het advies van SWA voor het GVB een rol speelde bij de verlening van de ontheffing, maar óók dat het GVB de eis stelde ruim voor de aanvang van de werkzaamheden op de hoogte te worden gesteld van de exacte startdatum daarvan. Zoals gezegd, neemt het hof als vaststaand aan dat het GVB met het stellen van die eis beoogde in de gelegenheid te worden gesteld de start en het verdere verloop van de werkzaamheden te controleren.
geplandestartdata (aanvankelijk 15 maart 2000, later week 14). G&S kan daarom niet serieus worden genomen in haar verweer dat het GVB aldus voldoende op de hoogte was. Voor zover G&S op dit punt nog als verweer heeft gevoerd dat het ook advies had ingewonnen van IBA, faalt het verweer. Uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, moet worden afgeleid dat G&S IBA niet om advies heeft gevraagd en dat zij hoogstens de tekeningen heeft toegestuurd aan IBA. Zelfs indien zij wel advies had gevraagd, zou dat niet afdoen aan de door het GVB gestelde eis ruim tevoren op de hoogte te worden gesteld.
nietgemeten. Het is met andere woorden absoluut gezien onzeker wat de uitgangspositie van de pijlers was bij start van de bouwwerkzaamheden. Gezien het voorgaande staat het causaal verband tussen de werkzaamheden en de vermeende schade geenszins vast.
Andere bouwactiviteiten
Horizontale belasting uit de metro zelf, windbelasting op het viaduct en metro
uitgangspositie van de pijlers(bedoeld wordt de poer!)
nietonomstotelijk heeft vastgelegen, er was immers geen meting. Er valt dus ook niet onomstotelijk vast te stellen
welk deelvan de horizontale verplaatsingen van de poer
natuurlijkwas en
welk deelis veroorzaakt door de
damwandverplaatsingen.”