ECLI:NL:GHAMS:2015:525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
200.134.126/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst door echtgenote; beroep op verjaring verworpen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de leaseovereenkomst tussen Dexia en de geïntimeerde is vernietigd op verzoek van de echtgenote van de geïntimeerde. De echtgenote heeft de nietigheid van de leaseovereenkomst ingeroepen, omdat zij geen schriftelijke toestemming had gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging, maar het hof verwerpt dit beroep. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de echtgenote van de geïntimeerde niet eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Het hof bevestigt het oordeel van de kantonrechter en oordeelt dat de leaseovereenkomst tijdig is vernietigd. Dexia heeft daarnaast een voorwaardelijke grief opgeworpen, die als een vermeerdering van eis wordt beschouwd. Het hof verwijst de zaak naar de rol om Dexia in de gelegenheid te stellen het exploot over de eisvermeerdering te overleggen. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.134.126/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 2030904 DX EXPL 13-33
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 februari 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 13 september 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 augustus 2013, in een procedure krachtens artikel 96 Rv tussen partijen gewezen. Partijen hebben zich expliciet het recht voorbehouden om in hoger beroep te komen van dit vonnis.
Ter rolle van 24 september 2013 is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.
Dexia heeft een memorie van grieven genomen en geconcludeerd
dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “1. De verdere beoordeling” de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op een door [geïntimeerde] met Dexia gesloten leaseovereenkomst. De echtgenote van [geïntimeerde], [echtgenote] heeft de nietigheid van de leaseovereenkomst ingeroepen bij brief van 2 oktober 2006. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [geïntimeerde] tot vernietiging van de leaseovereenkomst. In hun verzoekschrift hebben partijen hun gezamenlijk verzoek toegespitst op de vraag of het beroep op vernietiging is verjaard.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van huurkoop in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van [geïntimeerde] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst.
3.5
De kantonrechter heeft conform het verzoek van partijen een getuigenverhoor bepaald. Hij heeft [geïntimeerde] en zijn echtgenote als getuigen gehoord en vervolgens geoordeeld dat er, gelet op hetgeen de getuigen hebben verklaard en op de overgelegde stukken, geen concrete feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit blijkt dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de leaseovereenkomst is vernietigd bij brief van 2 oktober 2006 en de vorderingen van [geïntimeerde] (grotendeels) toegewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op.
3.7
Met
grief Ibetoogt Dexia dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat het, op grond van wat [geïntimeerde] en zijn echtgenote hebben verklaard, aannemelijk is dat de echtgenote van [geïntimeerde] niet eerder dan drie jaar voor het ontvangen van de vernietigingsbrief door Dexia wist van het bestaan van de leaseovereenkomst.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de leaseovereenkomst tijdig is vernietigd. De echtelieden hebben op hoofdlijnen eensluidend en consistent verklaard, in het bijzonder over het moment van wetenschap, te weten in de loop van 2006, en over de wijze waarop de financiële huishouding binnen hun gezin was geregeld: beiden hadden een eigen rekening en beheerden deze rekening zelf. De rekening die [geïntimeerde] beheerde was een en/of-rekening waarvan zijn echtgenote een pas had die zij nooit gebruikte. Van deze rekening werden o.a. de vaste lasten zoals verzekeringen en hypotheek betaald. Beiden hadden ook een eigen polis ter aanvulling op het pensioen. Bepaalde financiële kwesties werden wel tussen de echtgenoten besproken, zoals het afsluiten van een hypotheek en het later oversluiten van deze hypotheek vanwege de aankoop van een vakantiehuis. Ook over de polis waarin [geïntimeerde] een ontbindingsvergoeding stortte is tussen de echtelieden gesproken. Andere financiële zaken, zoals bijvoorbeeld de activiteiten van [geïntimeerde] in het kader van het beheer van aandelen, werden niet tussen de echtgenoten besproken. In tegenstelling tot hetgeen Dexia stelt, is het hof van oordeel dat hieruit niet valt af te leiden dat alle financiële kwesties tussen de echtelieden werden besproken en dat ook de onderhavige leaseovereenkomst dus aan de orde moet zijn geweest. Voorts is niet vast komen te staan dat de echtgenote van [geïntimeerde] kennis zal hebben genomen van, dan wel inzage zal hebben gehad in het betalingsverkeer op de en/of rekening. Hetgeen Dexia stelt is dan ook niet voldoende om te kunnen vaststellen dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. De getuigenverklaringen bieden daar onvoldoende aanknopingspunten voor, zoals volgt uit het hierboven overwogene. De grief faalt.
3.8
Grief IIis voorwaardelijk opgeworpen door Dexia. Nu grief I faalt is deze voorwaarde vervuld en dient de grief te worden besproken.
Uit het betoog van Dexia en uit de zich in het procesdossier bevindende leaseovereenkomst “Cash-Clicken Lease Service” blijkt dat deze overeenkomst is uitgegeven door Koers-Kompas Effectenvernieuwing N.V. waarbij een certificaat geleaset kon worden. Dexia verzorgde in zo’n geval de financiering van de hoofdsom (destijds fl. 30.000,00) en de administratieve afwikkeling van de overeenkomst en de overeenkomst werd op naam van Dexia gezet. De liquidatie van het certificaat heeft plaats gevonden via Koers-Kompas. Zodoende heeft of had [geïntimeerde] een vordering op Koers-Kompas waarvan niet bekend is of deze reeds te gelde is gemaakt, aldus nog steeds Dexia.
3.9
Dexia stelt zich met de voorwaardelijk opgeworpen grief, waarin de kwestie voor het eerst wordt opgeworpen in deze procedure, op het standpunt dat [geïntimeerde] dient aan te tonen wat de daadwerkelijke verkoopopbrengst van het certificaat is geweest, bij gebreke waarvan Dexia uitgaat van een opbrengst die de betaalde termijnen overschrijdt. Het hof vat deze grief op als een vermeerdering van eis. Ingevolge artikel 353 lid 1 juncto artikel 130 lid 3 Rv is in zaken waarin de wederpartij niet in hoger beroep is verschenen, verandering of vermeerdering van eis slechts toegestaan indien de appellant deze verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan de wederpartij kenbaar heeft gemaakt. Uit het procesdossier blijkt niet dat Dexia deze vermeerdering van eis tijdig (dat wil zeggen: tenminste een week voor de roldatum waarop de memorie van grieven is genomen) bij exploot aan [geïntimeerde] heeft kenbaar gemaakt. Voor het hof is dus niet duidelijk of voldaan is aan de wettelijke bepalingen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om Dexia in de gelegenheid te stellen het exploot waarmee [geïntimeerde] van de eisvermeerdering in kennis is gesteld in het geding te brengen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 10 maart 2015 tot overlegging door Dexia van het exploot waarmee de in rechtsoverweging 3.9 omschreven eisvermeerdering aan [geïntimeerde] is meegedeeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, P.F.G.T. Hofmeijer en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.