In deze zaak gaat het om een tuchtklacht van klager tegen de kandidaat-notaris, die zich richt op verschillende aspecten van de afhandeling van de nalatenschap van erflaatster. Klager verwijt de kandidaat-notaris onder andere dat zij ten onrechte advocaatkosten van [X] ten laste van de nalatenschap heeft gebracht, en dat zij een bedrag van € 4.976,18 aan [B.V.] heeft betaald, terwijl het [X] niet vrijstond om zijn werkzaamheden als executeur via een B.V. te declareren. Daarnaast wordt de kandidaat-notaris verweten dat zij klager belemmert in zijn rechtsgang tegen de ex-bewindvoerder, door onder andere het bewind-dossier niet af te staan en niet alle bankafschriften te verstrekken. Klager stelt ook dat de kandidaat-notaris zonder overleg een bedrag van € 142.000,00 van de ervenrekening naar de derdengeldrekening heeft overgemaakt en dat zij het aanwezige contante geld ten onrechte niet op de ervenrekening heeft gestort.
De kamer heeft de klacht op de subonderdelen 3.b. en 3.e. niet-ontvankelijk verklaard, op onderdeel 2. deels gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer, maar oordeelt dat het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend is voor het gegrond bevonden deel van klachtonderdeel 2. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd voor zover het klachtonderdeel 2 betreft en legt de maatregel van waarschuwing op aan de kandidaat-notaris.