ECLI:NL:GHAMS:2015:5159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
200.132.504/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aandelenleaseovereenkomst in de Dexia-zaak

In deze zaak, die bekend staat als de Dexia-zaak, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een aandelenleaseovereenkomst. De zaak is gestart door Dexia Nederland B.V., die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, dat op 22 mei 2013 was gewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de echtgenote van de geïntimeerde, die de leaseovereenkomst had gesloten, deze overeenkomst tijdig had vernietigd. Dexia betwistte dit en voerde aan dat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard.

Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter waren vastgesteld als vaststaand aangenomen. Het hof oordeelde dat het bewijsvermoeden dat was ontleend aan de en/of-rekening, op basis van getuigenverklaringen, was weerlegd. Dexia had geen voldoende bewijs geleverd dat de echtgenote van de geïntimeerde eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomst dan drie jaar voor de vernietigingsbrief. Het hof concludeerde dat de grieven van Dexia falen en dat de beslissing van de kantonrechter om de vorderingen van de geïntimeerde toe te wijzen, moet worden bekrachtigd.

De uitspraak resulteerde in een veroordeling van Dexia in de proceskosten van het geding in principaal hoger beroep. Het hof heeft de kosten aan de zijde van de geïntimeerde begroot op een totaalbedrag van € 1.708,00, inclusief verschotten en salaris. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter en onderstreept de rechten van consumenten in de context van aandelenleaseovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.132.504/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 1351241 DX EXPL 12-210
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 december 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens voorwaardelijk incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 18 juli 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 mei 2013, gewezen tussen haar als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, tevens vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- akte [geïntimeerde] ;
- akte Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en die van Dexia zal toewijzen, en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in zijn memorie is vermeld, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 7 november 2012 onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op een door [geïntimeerde] met Dexia gesloten leaseovereenkomst waarvan de echtgenote van [geïntimeerde] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [geïntimeerde] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van [geïntimeerde] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening. [geïntimeerde] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat [geïntimeerde] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden heeft weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat de echtgenote van [geïntimeerde] tijdig de nietigheid heeft ingeroepen van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van Dexia afgewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op.
3.7
Evenals de kantonrechter acht het hof het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening op grond van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd. De punten die Dexia aanhaalt ontkrachten de algehele geloofwaardigheid van de verklaringen niet.
3.8
Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij de echtgenote van [geïntimeerde] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen in essentie veronderstellingen en aannames. Hetgeen Dexia stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor. Ten aanzien van het telefoongesprek van 6 december 1999 oordeelt het hof, evenals de kantonrechter, dat dit, afgezet tegen de onder ede afgelegde getuigenverklaringen en de omstandigheid dat er geen opname van dit gesprek is gemaakt, eveneens onvoldoende is om tot een ander oordeel te leiden.
3.9
Dexia heeft in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan.
3.1
Met het voorgaande falen de grieven van Dexia.
3.11
Aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidenteel hoger beroep is niet voldaan, zodat dat buiten behandeling kan blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en R.H. de Bock en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.