Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[X],
1.Het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing
5 januari 2016een verweerschrift in hoger beroep ter griffie van het hof kunnen indienen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft appellant op 20 augustus 2015 een beroepschrift ingediend tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2015. De advocaat van appellant heeft het hof op 28 augustus 2015 geïnformeerd dat er geen proces-verbaal was opgemaakt van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Appellant heeft het griffierecht op 28 september 2015 betaald, elf dagen na de uiterste betaaldatum van 17 september 2015. Appellant heeft aangevoerd dat zijn advocaat de factuur voor het griffierecht niet had ontvangen en dat zij pas op 25 september 2015 contact heeft opgenomen met het LDRC. Na ontvangst van de nota per e-mail heeft zij direct de betaling verricht, waarbij zij heeft vermeld dat de factuur niet was ontvangen, wat de latere betaling verklaart.
Het hof heeft de omstandigheden van de late betaling in overweging genomen, maar oordeelt dat deze onvoldoende grond bieden voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 282a lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De omstandigheden liggen immers in de risicosfeer van appellant. Desondanks heeft het hof besloten de hardheidsclausule toe te passen en appellant niet niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof verwijst naar eerdere rechtsoverwegingen in een arrest van 6 oktober 2015, waarin is geoordeeld dat de verschuldigdheid van het griffierecht reeds ontstaat bij de indiening van het verzoekschrift, en dat niet-ontvankelijkheid een onevenredig zware sanctie is voor het verzuim van tijdige betaling.
De beslissing van het hof houdt in dat appellant in zijn hoger beroep kan worden ontvangen en dat geïntimeerden een verweertermijn wordt verleend om hun verweerschrift in te dienen. Deze beschikking is gegeven op 24 november 2015 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.