ECLI:NL:GHAMS:2015:4819

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
200.159.183/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van niet verantwoorde persoonsgebonden budgetten door Zorgkantoor

In deze zaak heeft het Zorgkantoor hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vordering tot terugvordering van niet verantwoorde persoonsgebonden budgetten (PGB) werd afgewezen. Het Zorgkantoor had een PGB toegekend aan een minderjarige met ernstige gezondheidsproblemen, maar de wettelijk vertegenwoordigers hebben geen verantwoording afgelegd over de besteding van het budget. Het Zorgkantoor vorderde een bedrag van € 22.682,34, dat als voorschot was uitgekeerd, terug. De kantonrechter oordeelde dat er geen terugvorderingsbesluit was genomen, waardoor de vordering niet toewijsbaar was. Het Zorgkantoor stelde dat de beschikking van 2 juni 2010, waarin werd vermeld dat een bedrag van € 0,00 moest worden terugbetaald, niet correct was en dat er wel degelijk een terugvordering moest plaatsvinden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen formele rechtskracht was voor de vordering, omdat er geen besluit was dat een terugbetaling van € 3.275,21 vereiste. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, omdat het Zorgkantoor niet had aangetoond dat er een rechtsgrond was voor de terugvordering. De zaak benadrukt het belang van het nemen van een terugvorderingsbesluit door het bestuursorgaan om een civiele vordering te kunnen onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.159.183/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2397599/HA EXPL 13-1087
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 november 2015
inzake
AGIS ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper te Enschede,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2],
beiden zowel voor zichzelf als in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] ,
beiden wonende te [woonplaats ] ,
geïntimeerden,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna het Zorgkantoor en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] (tezamen: [geïntimeerden] ) genoemd.
Het Zorgkantoor is bij dagvaarding van 23 september 2014, hersteld bij exploot van 30 oktober 2014, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, afdeling kanton (hierna: de kantonrechter) van 1 juli 2014, onder bovengenoemd nummer gewezen tussen het Zorgkantoor als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.
Tegen [geïntimeerden] is verstek verleend.
Het Zorgkantoor heeft een memorie van grieven genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Het Zorgkantoor heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerden] alsnog (voorwaardelijk) zal veroordelen tot betaling van € 22.682,34, te vermeerderen met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten in beide instanties.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Aangevuld met een aantal feiten die overigens zijn komen vast te staan - als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist -, stelt het hof de feiten als volgt vast.
2.1
Het Zorgkantoor is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangewezen als uitvoerder van diverse subsidieregelingen, waaronder het Persoonsgebonden Budget (PGB).
2.2
[…] (hierna: [minderjarige] ), de [in] 2007 geboren minderjarige dochter van [geïntimeerden] , heeft een chronische longaandoening, geestelijke achterstand en bewegingsproblematiek. De gezondheidssituatie van [minderjarige] is zodanig ernstig dat zij 24-uurszorg nodig heeft.
2.3
Bij toekenningsbeschikking van 3 september 2009 heeft het Zorgkantoor aan [minderjarige] een PGB toegekend voor de periode 11 maart 2009 tot en met 27 juli 2009. In de beschikking is opgenomen dat telkens binnen zes weken na afloop van (een deel van) de voorschotperiode verantwoording dient te worden afgelegd over de besteding van het budget.
2.4
Bij toekenningsbeschikking van 15 december 2009 heeft het Zorgkantoor aan [minderjarige] een PGB toegekend voor de periode 1 januari 2010 tot en met 28 juli 2010. Ook in deze beschikking is opgenomen dat telkens binnen zes weken na afloop van (een deel van) de voorschotperiode verantwoording dient te worden afgelegd over de besteding van het budget.
2.5
[geïntimeerden] hebben geen verantwoording afgelegd over de betreffende periodes.
2.6
Bij brief van 9 maart 2010 hebben gedaagden door middel van het invullen van een voorgedrukt formulier verzocht om het PGB met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 om te zetten naar zorg in natura. Als aanbieder van de zorg is het Verpleegkundig Kinderdagverblijf [X] (hierna: [X] ) vermeld. [X] is ook vermeld als het postadres van [minderjarige] .
2.7
Bij - niet ondertekende - brief van 8 april 2010 heeft het Zorgkantoor onder meer het volgende geschreven aan [minderjarige] :
"
Hiermee laten wij u weten dat uw persoonsgebonden budget (PGB) is stopgezet per 31-12-2009.
De reden hiervoor is: overstap naar zorg in natura.
Als er nog geen verantwoording heeft plaatsgevonden dan verzoeken wij u om de besteding van uw budget tot en met 31-12-2009 binnen zes weken na de verzenddatum van deze brief te verantwoorden. (...)
Na ontvangst van de gegevens zullen wij u zo spoedig mogelijk een definitieve beschikking toesturen."
2.8
In een 'definitieve toekenningsbeschikking PGB 2009' van 2 juni 2010 is vermeld dat aan [minderjarige] een PGB is toegekend voor de periode 11 maart 2009 tot en met 31 december 2009. De - gescande - beschikking houdt verder, voor zover hier relevant, het volgende in:
2.9
Aan het slot van de beschikking van 2 juni 2010 is vermeld dat binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt. [geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt.
2.1
Op een door [geïntimeerde sub 1] ondertekend, namens [minderjarige] ingevuld verantwoordingsformulier van 1 juli 2010 is vermeld dat in de periode 1/1/2010 tot en met 1/6/2010 een bedrag van € 0,- is betaald aan zorgverleners.
2.11
Op 9 juli 2013 heeft de incassogemachtigde van het Zorgkantoor het volgende geschreven aan [geïntimeerden] :
"Hierbij refereer ik aan het telefonisch onderhoud van 29 mei 2013.
In vorenvermeld onderhoud gaf u onder andere aan de pgb-gelden wel te hebben ontvangen, maar die gelden vervolgens te hebben doorgestort naar [X] . U is toen door ons meegedeeld dat de gelden zijn overgemaakt ten name van [geïntimeerde sub 1] . Het inschakelen van een derde bij de administratie doet hieraan niets af. Onze cliënte stelt zich op het standpunt dat de vordering juist is en handhaaft deze derhalve.
Onderstaand een overzicht van de data waarop onze cliënte gelden aan u heeft overgemaakt alsmede met vermelding welke bedragen zijn overgemaakt:
recht op 2010 € -
2009€ 50.851,90
€ 50.851,90
betaald
datum bedrag
24-3-2010 € 4.851,78
3-3-2010 € 5.013,51
27-1-2010 € 4.528,33
24-12-2009 € 5.013,51
25-11-2009 € 4.931,63
28-10-2009 € 4.772,55
16-10-2009€ 44.422,93
€ 73.534,24
€ - 22.682,34 te vorderen
(...)"

3.Beoordeling

3.1
In de onderhavige procedure vordert het Zorgkantoor betaling van [geïntimeerden] van € 22.682,34, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en omzetbelasting over de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Tegen die beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen richt zich het hoger beroep van het Zorgkantoor.
3.2
Het standpunt van het Zorgkantoor, zoals verwoord in de inleidende dagvaarding, houdt in, kort samengevat, dat het Zorgkantoor vanwege het niet of onvoldoende afleggen van verantwoording over de besteding van het PGB door [geïntimeerden] , het aan hen toegekende PGB met terugwerkende kracht heeft beëindigd en het reeds betaalde voorschotbedrag als zijnde onverschuldigd betaald heeft teruggevorderd. In dit verband verwijst het Zorgkantoor naar het besluit van 2 juni 2010, dat formele rechtskracht heeft gekregen, nu daartegen geen bezwaar en beroep is ingesteld door [geïntimeerden] Dit brengt mee dat het Zorgkantoor een vordering ter hoogte van het eerder toegekende PGB - in totaal € 22.682,34 - heeft op [geïntimeerden] , aldus het Zorgkantoor.
3.3
Voor wat betreft het de periode 11 maart 2009 tot en met 31 december 2009 heeft de kantonrechter in r.o. 4.6 van het bestreden vonnis overwogen dat in de beschikking van 2 juni 2010 is vermeld dat een bedrag van € 0,00 moet worden terugbetaald. Weliswaar stelt het Zorgkantoor dat bedoeld is te beslissen dat € 3.275,21 ten onrechte door [minderjarige] is ontvangen, maar dat blijkt niet uit de tekst van de beschikking. Hoewel kenbaar is dat bij de lay-out van de beschikking iets mis is gegaan, is niet - zonder meer - kenbaar dat een bedrag van € 3.275,21 zou moeten worden terugbetaald. De vordering van het Zorgkantoor is dus niet toewijsbaar op grond van de formele rechtskracht van deze beschikking, zo overweegt de kantonrechter.
Hieraan heeft de kantonrechter in r.o. 4.7 nog toegevoegd dat ook indien ervan wordt uitgegaan dat in de beschikking van 2 juni 2010 wel is bepaald dat € 3.275,21 zou moeten worden terugbetaald, wegens klemmende redenen een uitzondering op de formele rechtskracht dient te worden aangenomen.
3.4
Grief 4is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 4.7, dat wegens klemmende redenen een uitzondering op de formele rechtskracht van de beschikking van 2 juni 2010 dient te worden aangenomen. Volgens het Zorgkantoor zijn er geen klemmende redenen. [geïntimeerden] wisten dat zij verplicht waren om verantwoording over de besteding van het PGB af te leggen. Ook wisten zij dat zij over 2009 te weinig hebben verantwoord. Er zijn meerdere malen herinneringen en aanmaningen verstuurd naar [geïntimeerden] met het verzoek alsnog het PGB te verantwoorden, aldus het Zorgkantoor.
3.5
Het hof overweegt als volgt. Door het Zorgkantoor is geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter, gegeven in r.o. 4.6 van het bestreden vonnis, dat in de beschikking van 2 juni 2010 is vermeld dat een bedrag van € 0,00 moet worden terugbetaald. Dit betekent dat er géén besluit is met formele rechtskracht dat een bedrag van € 3.275,21 moet worden terugbetaald door [geïntimeerden] ; er is immers slechts een besluit (met formele rechtskracht) dat € 0,00 moet worden terugbetaald. Overigens onderschrijft het hof dat oordeel. Weliswaar is duidelijk dat er iets is misgegaan met de lay-out van de - deels voorgedrukte - beschikking, maar niet (voldoende) duidelijk is dat de beschikking inhoudt dat € 3.275,21 moet worden terugbetaald. Het Zorgkantoor kan zich derhalve niet beroepen op de formele rechtskracht van de beschikking van 2 juni 2010, in die zin dat de civiele rechter moet uitgaan van de juistheid van een terug te betalen bedrag van € 3.275,21. Gelet hierop is verder niet meer aan de orde of er klemmende redenen zijn om een uitzondering te maken op de formele rechtskracht van een (verondersteld) besluit, dat € 3.275,21 moet worden terugbetaald. Een dergelijk besluit is er immers niet. De grief faalt.
3.6
Voor wat betreft de periode 1 januari 2010 tot en met 28 juli 2010 beriep het Zorgkantoor zich aanvankelijk op het besluit van 2 juni 2010. Ter comparitie bij de kantonrechter is echter besproken dat dat besluit geen betrekking heeft op de periode na 1 januari 2010. In haar akte uitlating heeft het Zorgkantoor vervolgens gesteld dat er geen definitieve toekenningsbeschikking 2010 is, omdat het PGB per 1 januari 2010 is omgezet in zogenoemde Zorg in Natura. Over 2010 is derhalve ten onrechte PGB ontvangen, zo stelt het Zorgkantoor.
3.7
De kantonrechter heeft in r.o. 4.9 van het bestreden vonnis overwogen dat (niet alleen het besluit van 2 juni 2010 maar ook) de brief van 8 april 2010 niet als een besluit kan gelden op basis waarvan gelden als onverschuldigd betaald kunnen worden teruggevorderd. Voor het jaar 2010 ontbreekt een beslissing van een bestuursorgaan waarin de belangen van [geïntimeerden] op enigerlei wijze in een belangenafweging zijn betrokken. Tegen deze overweging is
grief 2gericht. In de toelichting op de grief stelt het Zorgkantoor dat in haar brief van 8 april 2010 duidelijk is vermeld waarom het PGB met terugwerkende kracht is stopgezet, namelijk de overstap van PGB naar Zorg in Natura. Voorts stelt het Zorgkantoor dat [geïntimeerden] zowel voor het jaar 2009 als het jaar 2010 niet hebben voldaan aan de verplichtingen die het PGB met zich meebrengt.
3.8
Het hof overweegt het volgende. Een PGB wordt verleend op grond van artikel 2.6.4 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Het PGB is een subsidie als bedoeld in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Na verlening wordt het PGB als voorschot aan de aanvrager betaald, waarbij (onder meer) de voorwaarde geldt dat binnen een bepaalde periode verantwoording wordt afgelegd over de besteding van het PGB. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, kan het bestuursorgaan een besluit nemen tot terugvordering van betaalde voorschotten. De wettelijke grondslag hiervoor is, sinds de invoering van de Vierde Tranche van de Awb op 1 juli 2009, artikel 4:95 lid 4 van de Awb, waarin is bepaald dat onverschuldigd betaalde voorschotten
kunnenworden teruggevorderd. De Rsa bevat sinds de inwerkingtreding van de Vierde Tranche geen nadere voorschriften over terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten. Een terugvorderingsbesluit brengt mee dat sprake is van een geldschuld als bedoeld in artikel 4:85 van de Awb.
3.9
Vastgesteld moet worden dat in het onderhavige geval door het Zorgkantoor geen terugvorderingsbesluit is genomen ten aanzien van de in 2010 uitbetaalde voorschotten. Het schrijven van 8 april 2010 dat het PGB is stopgezet per 1 januari 2010, houdt niet een dergelijk terugvorderingsbesluit in. Dit brengt mee dat er voor de civiele rechter geen - in een besluit met formele rechtskracht neergelegde - grondslag is om te oordelen dat het Zorgkantoor onverschuldigd heeft betaald aan [geïntimeerden] Derhalve kan ook niet worden vastgesteld dat een geldschuld bestaat in de zin van artikel 4:85 van de Awb. Er is immers geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb waaruit een betalingsverplichting voortvloeit. Onder die omstandigheden is er voor de civiele rechter in de onderhavige zaak geen rol weggelegd. Anders dan aan de orde was in HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:233, gaat het in deze zaak niet om de
invordering van een bestuurlijke geldschuld, waartoe - ook na de invoering van de Vierde Tranche - de civiele rechter kan worden benaderd. Een behoorlijke taakverdeling tussen burgerlijke rechter en bestuursrechter brengt mee dat het niet aan de burgerlijke rechter is om, zonder dat er een rechtsingang is geweest bij de bestuursrechter, te beoordelen of het bestuursorgaan op behoorlijke wijze van zijn in artikel 4:95 lid 4 van de Awb neergelegde bevoegdheid om onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen, gebruik maakt. De grief faalt.
3.1
Bij deze stand van zaken heeft het Zorgkantoor geen belang meer bij een behandeling van
grief 1en
grief 3. Nu de grieven falen, althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van de vordering van het Zorgkantoor kunnen leiden, dient het Zorgkantoor in de kosten van de procedure te worden veroordeeld. Daarmee faalt ook
grief 5. Nu [geïntimeerden] in hoger beroep niet zijn verschenen, zal voor de appelprocedure geen kostenveroordeling worden uitgesproken.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.C.W. Rang en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.