ECLI:NL:GHAMS:2015:4638

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.145.287/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van erfdienstbaarheid in het licht van notariële akte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de uitleg van een erfdienstbaarheid van weg, zoals vastgelegd in een notariële akte. De appellanten, eigenaren van aangrenzende percelen, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had in haar vonnis geoordeeld dat de appellanten inbreuk maakten op de rechten van de geïntimeerde, die eigenaar is van een perceel met een erfdienstbaarheid ten laste van de percelen van de appellanten. De appellanten hebben de rechtbank verzocht om het vonnis te vernietigen en de vorderingen van de geïntimeerde af te wijzen.

De feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en zijn door het hof als uitgangspunt genomen. De rechtbank had vastgesteld dat de erfdienstbaarheid, zoals opgenomen in de akte van levering, geen ruimte biedt voor laad- en losactiviteiten door de appellanten. Het hof heeft de uitleg van de erfdienstbaarheid bevestigd, waarbij het belang van de belemmering van de erfdienstbaarheid door geparkeerde voertuigen en andere obstakels centraal staat. De appellanten hebben betoogd dat de akte zo moet worden gelezen dat de woorden over belemmeringen alleen betrekking hebben op obstakels en niet op geparkeerde voertuigen, maar het hof heeft deze uitleg verworpen.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten in de afgelopen jaren inbreuk hebben gemaakt op de erfdienstbaarheid door voertuigen te parkeren op het geasfalteerde pad. De appellanten hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat er sprake was van schendingen van hun verplichtingen uit de erfdienstbaarheid. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.145.287/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/14/143724 / HA ZA 13/44
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2015
inzake

1.[APPELLANT SUB 1]

2.
[APPELLANTE SUB 2],
beiden [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.Th. van Oostrum te Alkmaar,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.R. Rutte te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] is bij dagvaarding van 15 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [appellanten] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 januari 2015 doen bepleiten, door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
2.1.
[geïntimeerde] is sinds 1996 eigenaar van een perceel, met (thans) als adres [adres]
.
2.2.
In augustus 2005 is [appellanten] eigenaar geworden van de aangrenzende percelen met als adres [adres 2]
Het betreft volgens de akte van levering
gedateerd 8 augustus 2005 (hierna: de leveringsakte van 8 augustus 2005)
een vrijstaand woonhuis met garage, ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren. De
akte vermeldt, voor zover hier van belang:
BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Ten aanzien van met betrekking tot het verkochte bestaande bijzondere lasten
en beperkingen van civielrechtelijke aard wordt verwezen naar:
(…)
B. een akte van levering verleden op twintig november negentienhonderd zes
en negentig (...) waarbij het achtergelegen kantoorpand met grond werd
overgedragen, waarin onder meer voorkomt, woordelijk luidend:
“NIEUWE ERFDIENSTBAARHEDEN
Ter bestendiging van de bestaande toestand verklaarden de comparanten:
1. zowel ten behoeve als ten laste of wederkerig, zoals hierna te noemen, van
het op het hierbij verkochte staande gedeelte van het pand en het gedeelte van
het pand, hetwelk bij verkoper in eigendom verblijft,om niette vestigen de
navolgende erfdienstbaarheden:
(...)
C. een akte van rectificatie, wijziging en vestiging erfdienstbaarheden en
vestiging kwalitatieve bedingen, verleden op acht en twintig maart tweeduizend
(...), waarbij een gedeelte van voormelde akte van twintig november
negentienhonderd zes en negentig werd gerectificeerd, welk gedeelte na
rectificatie woordelijk luidt als volgt:
“(…)
III.a. ten behoeve van (...) perceelnummer 970, en ten laste van (...)perceel
nummer 969 de erfdienstbaarheid vanweg, uit te oefenen op de voor het
lijdend erf minst bezwarende wijze en over de ter plaatse aanwezige weg,
teneinde te kunnen komen van en te gaan naar voormelde garage en de
openbare weg;
b. ten behoeve en ten laste van (...) perceel nummer 969 en ten laste en ten
behoeve van (...) perceel nummer 971, een erfdienstbaarheid van gelijke
strekking als hiervoor onder a. vermeld, dit voor zover het betreft het
geasfalteerde gedeelte van het pad.”
D. voormelde akte van levering van twintig november negentienhonderd zes en
negentig, waarin aansluitend aan het gerectificeerde gedeelte (hiervoor
vermeld) het volgende voorkomt, woordelijk luidend:
“Op het geasfalteerde gedeelte van de weg mogen geen automobielen of
andere voertuigen worden geparkeerd of andere obstakels worden geplaatst,
die de uitoefening van de erfdienstbaarheid maar enigszins kunnen
belemmeren; (...).“
2.3.
Het geasfalteerde gedeelte van het pad genoemd in de hiervoor onder 2.2. geciteerde leveringsakte van 8 augustus 2005 loopt midden over de grens tussen perceel nummer 969 en 971, respectievelijk in eigendom toebehorend aan [geïntimeerde] en [appellanten] Het kantoorpand van [geïntimeerde] en het woonhuis van [appellanten] zijn vanaf de
openbare weg niet per voertuig te bereiken zonder van het asfaltpad gebruik te
maken. Aan de kant van perceelnummer 971 is naast het asfaltpad in een
parkeerstrook voorzien. Aan de andere kant bevindt zich de garage van [appellanten]
met perceelnummer 970. De ingang van de garage is per voertuig uitsluitend te
bereiken via het asfaltpad en een niet geasfalteerde strook grond ter breedte van
5 meter en ter diepte van 1,40 meter, welke strook grond deel uitmaakt van
perceelnummer 969. Een uittreksel kadastrale kaart is bij dit arrest gevoegd en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd, kort weergegeven, dat het (a) [appellanten] wordt verboden op enigerlei wijze inbreuk te maken op de rechten van [geïntimeerde] uit de erfdienstbaarheid ten laste van het perceel met voorheen perceelnummer 969 en (b) [appellanten] wordt verboden inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [geïntimeerde] met betrekking tot het perceel met voorheen perceelnummer 969, door het perceel te betreden dan wel er automobielen, materialen of obstakels te plaatsen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [appellanten] tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
[appellanten] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd, kort weergegeven, dat de erfdienstbaarheid ten laste van het perceel met voorheen perceelnummer 969 wordt verruimd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] onder (a) toegewezen, op overtreding daarvan een dwangsom gesteld, de vordering onder (b) afgewezen en [appellanten] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De vorderingen van [appellanten] zijn door de rechtbank afgewezen.
3.2.
Met grief I komt [appellanten] op tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de erfdienstbaarheid. Met name betoogt [appellanten] dat, anders dan de rechtbank oordeelde, [geïntimeerde] op grond van een juiste uitleg van de erfdienstbaarheid rekening diende te houden met laad- en losactiviteiten.
3.3.
Net als de rechtbank neemt het hof bij de beoordeling als uitgangspunt dat het bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van een erfdienstbaarheid, aan komt op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte, uit te leggen omschrijving.
Het hof is van oordeel dat de in de akte van levering van 8 augustus 2005 opgenomen omschrijving van de erfdienstbaarheden, naar deze maatstaf beschouwd, geen grond geeft voor de uitleg dat [geïntimeerde] rekening zou moeten houden met laad- en losactiviteiten. Daarbij speelt een belangrijke rol dat in de akte, naast de voor een erfdienstbaarheid gebruikelijke bepalingen, een uitdrukkelijk verbod is opgenomen om voertuigen te parkeren of andere obstakels te plaatsen die voor de erfdienstbaarheid van weg
maar enigszinseen belemmering
kunnenvormen (cursivering hof). Dat duidt erop dat [geïntimeerde] geen rekening behoeft te houden met de aanwezigheid van auto’s voor laden en lossen, nu daarvan onvermijdelijk een belemmerende werking uitgaat. Daarnaast weegt mee dat de percelen van [appellanten] volgens de akte een woonhuis met tuin, garage en erf betreffen, zodat des te minder aanleiding bestaat voor de uitleg dat laad- en losactiviteiten kunnen worden verwacht. [geïntimeerde] dient weliswaar rekening te houden met enig gebruik, maar dat gebruik omvat naar het oordeel van het hof in ieder geval niet laad- en losactiviteiten zoals die zich in deze zaak hebben voorgedaan. Dat bij [appellanten] sprake is van een bedrijf aan huis, doet daaraan niet af.
3.4.
[appellanten] betoogt nog dat de akte zo moet worden gelezen dat de woorden “die voor de erfdienstbaarheid van weg maar enigszins een belemmering kunnen vormen” alleen betrekking hebben op andere obstakels en niet op geparkeerde voertuigen, maar het hof vindt in de aangehaalde woorden, bezien in de context van de gehele akte, geen aanknopingspunt voor de juistheid van die uitleg.
Het hof ziet ook geen aanleiding voor een uitleg van de erfdienstbaarheid die meebrengt dat de strook grond die direct vóór de garage is gelegen wordt uitgesloten van de erfdienstbaarheid. In de akte is onder IIIa uitdrukkelijk sprake van het komen en gaan naar de garage en de openbare weg, terwijl dat alleen mogelijk is door gebruik te maken van deze strook. Ook de overige stellingen van [appellanten] brengen het hof niet tot een andere uitleg van de erfdienstbaarheid. De grief faalt.
3.5.
Met grief II komt [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] gedurende een aantal jaren auto’s en aanhangers voor langere tijd heeft geparkeerd op het geasfalteerde deel van het pad.
3.6.
Bij deze beoordeling neemt het hof de hierboven gegeven uitleg van de erfdienstbaarheid als uitgangspunt. [geïntimeerde] heeft onderbouwd gesteld dat sprake is van meerdere schendingen van de verplichtingen van [appellanten] uit de erfdienstbaarheid. Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] hetgeen door [geïntimeerde] is aangedragen in de toelichting op zijn grief en bij pleidooi, onvoldoende gemotiveerd betwist. [appellanten] erkent bovendien, zie MvG sub 10-11, dat sprake is geweest van laad- en losactiviteiten over een periode van 4 à 5 maanden per jaar op – zo begrijpt het hof - het terrein waar de erfdienstbaarheid betrekking op heeft. Aldus staat voor het hof voldoende vast dat sprake is geweest van schendingen door [appellanten] van zijn verplichtingen uit de erfdienstbaarheid. Het hof betrekt bij dit oordeel, zoals hiervoor is overwogen, dat de strook grond die direct vóór de garage is gelegen ook onder de werking van de erfdienstbaarheid valt. De grief faalt.
3.7.
Met grief III betoogt [appellanten] dat [geïntimeerde] het gebruik door [appellanten] zou moeten gedogen. [appellanten] stelt daartoe, kort weergegeven, dat bij het gebruik van de erfdienstbaarheid door derden die [appellanten] bezoeken om goederen te halen of brengen, onvermijdelijk is dat deze derden zullen stoppen op het perceelnummer 969 of 971. Weliswaar heeft [appellanten] inmiddels op zijn eigen terrein verharding aangebracht om laden en lossen aldaar mogelijk te maken, maar dat neemt niet het risico weg dat derden zullen stoppen op de genoemde percelen, aldus [appellanten] Het hof acht dit onvoldoende om te concluderen dat [geïntimeerde] jegens [appellanten] niet onverkort nakoming van diens verplichtingen uit de erfdienstbaarheid zou mogen verlangen. Er is, zoals [appellanten] in de toelichting op zijn grief heeft erkend, geen plaats voor een belangenafweging. Voor een beperking van de verplichtingen van [appellanten] uit de erfdienstbaarheid bevatten de aangevoerde argumenten geen grondslag. [appellanten] zal, zoals ook bij het pleidooi ter sprake is gekomen, met een duidelijke bewegwijzering kunnen voorkomen dat derden die hem bezoeken voertuigen plaatsen op de genoemde percelen. Voor zover [appellanten] heeft betoogd dat van hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen volledige nakoming van zijn verplichtingen uit de erfdienstbaarheid kan worden verlangd, is hetgeen hij daartoe heeft gesteld ontoereikend. De grief slaagt daarom niet.
3.8.
Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis.
3.9.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C. Toorman en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.