ECLI:NL:GHAMS:2015:462

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
200.138.271-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huur van woonruimte wegens hennepplantage en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de huurovereenkomst tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als verhuurders en [geïntimeerde] als huurder is beëindigd vanwege de ontdekking van een hennepplantage in de huurwoning. De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurders tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning afgewezen, maar heeft [geïntimeerde] wel veroordeeld tot betaling van € 475,-- voor huur over een periode waarin hij de woning niet kon gebruiken. De verhuurders hebben in hoger beroep een schadevergoeding van € 45.000,-- gevorderd, die zij later hebben verminderd tot € 8.772,50, ter compensatie van de kosten voor herstelwerkzaamheden aan de woning na de ontmanteling van de hennepplantage. Het hof heeft geoordeeld dat de verhuurders voldoende bewijs hebben geleverd van de geleden schade en dat het verweer van [geïntimeerde] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om de woning zelf in oude staat te brengen, niet opgaat. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen en de eerdere beslissing van de kantonrechter vernietigd voor zover deze de schadevergoeding afwees. Daarnaast heeft het hof de kosten van het geding in beide instanties aan [geïntimeerde] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.271/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 591108 \ CV EXPL 13-1741
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 februari 2015
inzake

1.[APPELLANT SUB 1],

2. [APPELLANT SUB 2],
wonend te [woonplaats],
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten/incidenteel geïntimeerden worden hierna [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemd. Geïntimeerde/incidenteel appellant zal worden aangeduid als [geïntimeerde].
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn bij dagvaarding van 27 september 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord Holland (hierna: de kantonrechter) van 14 augustus 2013, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens vermindering/wijziging eis, met een productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van
€ 9.247,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013, dan wel 16 februari 2013 of 21 januari 2014, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
In het incidenteel appel hebben zij geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde].
In het incidenteel appel hebben zij geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde].
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging voor zover de vorderingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] (in conventie) zijn afgewezen en tot vernietiging voor zover die vorderingen (in conventie) zijn toegewezen, alsmede tot vernietiging voor zover zijn vordering (in reconventie) is afgewezen en tot hoofdelijke veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot betaling van € 7.500,--, met hoofdelijke veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de kosten van het geding.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder "De feiten", onder a tot en met f, de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] huurde vanaf 1 augustus 2012 van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de woning aan de [adres] tegen een huurprijs van € 950,-- per maand.
2.2.
In de woning is een wietplantage aangetroffen. In verband daarmee is [geïntimeerde] op 12 januari 2013 door de politie aangehouden. De sleutels van de woning zijn door de politie aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geretourneerd.
2.3.
[appellant sub 1] heeft op 15 januari 2013 aangifte gedaan van vernieling in de woning. [appellant sub 1] heeft daarbij tegenover de politie - voor zover hier van belang - verklaard:
"Afgelopen zaterdag, 12 januari 2013, zag ik politie bij de woning aan de [adres] staan. Ik vernam toen dat er een hennepkwekerij in de woning was aangetroffen.
Ten gevolge van de aangetroffen hennepkwekerij heb ik schade aan mijn woning opgelopen."
2.4.
De nieuwe huurders van de woning hebben op 15 maart 2013 - voor zover hier van belang - het volgende aan de gemachtigde van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geschreven:
"Hierbij delen wij u mee dat de vorige bewoner (...) geen contact met ons heeft opgenomen.
Wij wonen sinds 16 februari 2013 op dit adres (...).
De verhuurders (...) hebben tot 15 februari 2013 gewacht met het weghalen van de spullen, t.w. bank, 2 stoelen, matras en bed, van dhr [geïntimeerde]. Hierdoor konden wij niet eerder het huis bewonen.
(...)
2.5.
De huur van de woning is tot 1 februari 2013 door [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betaald.

3.3. Beoordeling

3.1
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in eerste aanleg (in conventie) gevorderd, kort weergegeven:
i. ontbinding van de huurovereenkomst;
ii. ontruiming van de woning, op verbeurte van een dwangsom;
iii. betaling van € 45.000,-- ten titel van voorschot op geleden schade;
iv. betaling van € 950,-- per maand voor de periode tussen 1 februari 2013 en
twee maanden nadat de woning formeel ontruimd is;
v. veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen sub i en ii afgewezen (en voor recht verklaard dat de huurovereenkomst tussen partijen per 16 februari 2013 met wederzijds goedvinden is beëindigd). De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij die vorderingen geen belang hebben aangezien de woning vanaf 16 februari 2013 aan nieuwe huurders is verhuurd en gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] op enig moment, nadat de woning opnieuw aan anderen was verhuurd, daartegen bezwaar heeft gemaakt en/of bekend heeft gemaakt de huurovereenkomst te willen voortzetten. De vordering sub iii is door de kantonrechter afgewezen omdat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de schade aan de woning onvoldoende concreet hebben onderbouwd. Omdat de huur tot 1 februari 2013 door [geïntimeerde] was betaald en de woning niet eerder dan per 16 februari 2013 opnieuw door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kon worden verhuurd in verband met het verrichten van noodzakelijke herstelwerkzaamheden, heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 475,-- (de vordering sub iv). Ten slotte heeft de kantonrechter [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (in conventie) veroordeeld.
3.3.
Grief 1 in principaal appelis gericht tegen de beslissing van de kantonrechter tot afwijzing van het gevorderde bedrag van € 45.000,-- ten titel van voorschot op vergoeding van geleden schade aan de woning. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben hun vordering in hoger beroep verminderd tot € 8.772,50. Zij hebben die vordering onderbouwd met een factuur van 18 juni 2013 van Compac Onderhoudsbedrijf waarop diverse (herstel)werkzaamheden zijn omschreven die aan de woning zijn verricht na ontmanteling van de hennepplantage.
3.4.
De niet nader onderbouwde betwisting door [geïntimeerde] van de gestelde schade is tegenover de bij 3.3. bedoelde factuur en de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde foto's, waarop is te zien in welke staat de woning zich bevond nadat daarin een hennepplantage was aangetroffen, onvoldoende. De inhoud van de factuur en de foto’s zijn voldoende om te concluderen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot het genoemde bedrag werkzaamheden in de woning moesten laten uitvoeren om deze, na ontmanteling van de hennepplantage, weer geschikt te maken voor verhuur. Dat die factuur niet door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tijdens het geding in eerste aanleg is overgelegd, maakt – anders dan [geïntimeerde] meent – niet dat in hoger beroep aan die factuur geen gewicht kan worden toegekend.
3.5.
Het standpunt van [geïntimeerde] dat hij niet tot vergoeding van schade is gehouden omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om de woning zelf in oude toestand terug te brengen, faalt eveneens. [geïntimeerde] is na ontdekking van de hennepplantage twee dagen in hechtenis genomen. [geïntimeerde] is daarna niet in de woning teruggekeerd en is naar elders vertrokken en heeft de woning gelaten voor wat het was. Uit deze gang van zaken en houding van [geïntimeerde] hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] mogen afleiden dat [geïntimeerde] zijn verplichting de schade aan de woning te herstellen niet zou nakomen en dat sommatie en ingebrekestelling zonder effect zou blijven.
3.6.
De grief treft dan ook doel. De vordering tot betaling van € 8.772,50 aan schadevergoeding is toewijsbaar, evenals de (niet weersproken) wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2013.
3.7.
Grief 1 in incidenteel appelklaagt over het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] € 475,-- huur dient te betalen over de periode 1 februari 2013 tot 16 februari 2013. [geïntimeerde] betoogt dat niet kan worden gesproken van huurgenot omdat hij de woning in die periode niet heeft kunnen gebruiken.
3.8.
[geïntimeerde] is, zoals hiervoor overwogen, na ontdekking van de hennepplantage en nadat hij vanaf 12 januari 2013 twee dagen in hechtenis had doorgebracht, niet teruggekeerd in de woning hoewel de huur tot 1 februari 2013 door hem was betaald. Hij is naar elders vertrokken. Niet gesteld of gebleken is dat hij zich nog op enigerlei wijze in verbinding heeft gesteld met [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en er aanspraak op heeft gemaakt dat de woning tot zijn beschikking bleef. De grief, inhoudende dat hij geen verplichting tot betaling van huur heeft omdat hem niet het gebruik van het gehuurde is gegeven, stuit daar op af.
3.9.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in reconventie) gevorderd dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hem zijn huisraad en kleding teruggeven die in de woning zijn achtergebleven dan wel hen te veroordelen tot betaling van € 7.500,-- aan schadevergoeding.
3.10.
Grief 2 in incidenteel appelbestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat die vordering niet toewijsbaar is omdat [geïntimeerde] zijn vordering onvoldoende concreet heeft onderbouwd. De grief treft geen doel omdat het oordeel van de kantonrechter juist is en [geïntimeerde] ook in hoger beroep volstaat met de stelling dat hij teruggave van “huisraad” en “kleding” wenst, dan wel vergoeding van de waarde daarvan, volgens hem € 7.500,-- . Hij heeft geen omschrijving gegeven van de huisraad of kleding die volgens hem geretourneerd of aan hem vergoed moet worden. Een onderbouwing van de omvang van het door hem gevorderde schadebedrag ontbreekt eveneens. Hetgeen hij heeft gesteld is te vaag en algemeen. Voor bewijslevering overeenkomstig zijn daartoe strekkend bewijsaanbod is om die reden geen plaats.
3.11.
[geïntimeerde] is aan te merken als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zodat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een proceskostenveroordeling op zijn plaats is. Daarop stuit g
rief 2 in principaal appelaf.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vordering van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot vergoeding van schade aan de woning is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te betalen een bedrag van
€ 8.772,50, te vermeerderen wettelijke rente vanaf 1 februari 2013 tot de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] begroot op
€ 391,82 aan verschotten en respectievelijk € 894,-- en € 447,-- voor salaris ;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, R.H. de Bock en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.