In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de huurovereenkomst tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als verhuurders en [geïntimeerde] als huurder is beëindigd vanwege de ontdekking van een hennepplantage in de huurwoning. De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurders tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning afgewezen, maar heeft [geïntimeerde] wel veroordeeld tot betaling van € 475,-- voor huur over een periode waarin hij de woning niet kon gebruiken. De verhuurders hebben in hoger beroep een schadevergoeding van € 45.000,-- gevorderd, die zij later hebben verminderd tot € 8.772,50, ter compensatie van de kosten voor herstelwerkzaamheden aan de woning na de ontmanteling van de hennepplantage. Het hof heeft geoordeeld dat de verhuurders voldoende bewijs hebben geleverd van de geleden schade en dat het verweer van [geïntimeerde] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om de woning zelf in oude staat te brengen, niet opgaat. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen en de eerdere beslissing van de kantonrechter vernietigd voor zover deze de schadevergoeding afwees. Daarnaast heeft het hof de kosten van het geding in beide instanties aan [geïntimeerde] opgelegd.