ECLI:NL:GHAMS:2015:4462

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
2 november 2015
Zaaknummer
200.151.879/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst en schadevergoeding door ontzegging toegang tot de woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [Appellant] heeft [geïntimeerde] de toegang tot de woning ontzegd en haar spullen op straat gezet, wat heeft geleid tot een vordering van [geïntimeerde] voor gederfd huurgenot en schadevergoeding. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] de grieven ingediend, waarbij hij betwist dat er een huurovereenkomst bestond en dat hij tekortgeschoten was in de nakoming daarvan. Het hof heeft vastgesteld dat er wel degelijk een huurovereenkomst was en dat [appellant] tekortgeschoten is door [geïntimeerde] de toegang tot de woning te ontzeggen. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, inclusief de schadevergoeding voor de kosten van de slotenmaker en gederfd huurgenot. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.254,44 aan [geïntimeerde].

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.151.879/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1414374 CV EXPL 13-4891
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2015
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verweerder in incidenteel appel,
advocaat: mr. E.J. Loos te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens eiseres in incidenteel appel,
advocaat: mr. S.Y. Pannekoek te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 mei 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 3 maart 2014, onder bovenvermeld zaak/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Bij arrest van 15 juli 2014 is een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 8 oktober 2014 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de processtukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte zijdens [appellant] ;
- antwoordakte zijdens [geïntimeerde] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, naar het hof aanneemt, alsnog de vordering van [geïntimeerde] afwijst, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en - uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing van haar vordering tot betaling van € 823,99, met beslissing over de proceskosten; in het principaal appel heeft zij geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft tot ongegrondverklaring van het incidenteel appel geconcludeerd.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
[appellant] en de vader van [geïntimeerde] zijn bekenden van elkaar.
2.1.2.
[appellant] heeft met ingang van 1 juni 2011 (een deel van) zijn woning, gelegen aan de [adres] (verder: de woning) ter beschikking gesteld aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft daarvan ook gebruik gemaakt.
2.1.3.
[appellant] heeft de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
VERKLARING
Bij deze deel ik u mede dat ik,
[appellant] , eigenaar van de woning gelegen aan de[adres]kadastraal bekend Gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummer [nummer] ,
aan [geïntimeerde] , geboren [geboortedatum] te [plaats] een ruimte met een woonfunctie ter beschikking stel, waar zij als zodanig de kosten voor betaald.
Aldus opgetekend te Amsterdam 31-5-2011.
[appellant]
Eigenaar.
2.1.4.
Blijkens een rekeningafschrift van [geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] op 1 juni 2011 een bedrag van € 970,- gepind bij een geldautomaat van de Rabobank te Amsterdam.
2.1.5.
Op 1 juni 2011 heeft de vader van [geïntimeerde] aan [appellant] het volgende sms bericht gestuurd:
“ hoi [appellant] , Heb ik nog even vergeten Jij zou parkeren met SBS regelen voor op de stoep Als je dat voor elkaar heeft en morgen een digitennekaart haalt gaat ze echt. Niet weg Voor 975 vooruitbetaald mag je natuurlijk wel wat service leveren Gr [vader geïntimeerde] .”
Het antwoord van [appellant] luidt:
“absoluut mag dat”
2.1.6.
Met ingang van 6 juni 2011 heeft [geïntimeerde] zich bij de gemeente Amsterdam op de woning ingeschreven.
2.1.7.
Op 28 juli 2011 heeft [appellant] [geïntimeerde] (via een bericht aan haar vader [vader geïntimeerde] ) te kennen gegeven dat [geïntimeerde] de woning moest verlaten en dat hij de spullen van [geïntimeerde] had ingepakt, met het verzoek deze direct te komen halen. Aangekomen bij de woning bleek dat [appellant] de sloten had laten vervangen, waardoor [geïntimeerde] de woning niet meer in kon. Zij heeft toen een slotenmaker ingeschakeld en, met hulp van een aantal anderen, haar eigendommen opgehaald.
2.1.8.
Op 30 juni 2011 heeft [geïntimeerde] bij de politie te Amsterdam aangifte gedaan van vernieling, verduistering, diefstal en huisvredebreuk door [appellant] .

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in dit geding gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van € 975,= wegens gederfd woongenot en € 2.860,87 aan vergoeding voor beschadigde dan wel niet teruggegeven eigendommen van [geïntimeerde] alsmede voor de kosten voor de slotenmaker. Volgens [geïntimeerde] had zij met [appellant] een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd voor een kamer in de woning tegen een huurprijs van € 975,= en zij heeft het bedrag van de eerste maand huur ook in zijn aanwezigheid bij een bank gepind. [geïntimeerde] stelt dat er een schriftelijke huurovereenkomst was en dat [appellant] haar een kwitantie van de betaling van € 975,= heeft gegeven, welke documenten bij het voorval op 28 juni 2011 in de woning zijn achtergebleven. [appellant] stemde ermee in dat [appellant] zich in de woning heeft ingeschreven: hij was bij de inschrijving zelfs aanwezig. Aldus [geïntimeerde] .
3.2
[appellant] heeft het bestaan van een huurovereenkomst betwist. Volgens hem mocht [geïntimeerde] bij wijze van vriendendienst om niet, althans tegen betaling van slechts een Digitennekaart á € 9,75, tijdens zijn afwezigheid drie maanden van de woning gebruik maken. [appellant] heeft ook betwist dat na het voorval op 28 juni 2011 goederen van [geïntimeerde] in de woning waren achtergebleven: volgens hem heeft hij al haar eigendommen buiten neergezet voordat hij de sloten verving.
3.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen.
3.4
In hoger beroep is [appellant] met vier grieven tegen dat oordeel opgekomen. Grief 1 betreft het oordeel van de kantonrechter dat tussen partijen een huurovereenkomst bestond, grief 2 het oordeel dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst door [geïntimeerde] op 28 juni 2011 niet meer in de woning toe te laten. Grief 3 betreft de kosten van de slotenmaker, die [appellant] volgens de kantonrechter moet vergoeden, en grief 4 de schade wegens in de woning achtergebleven goederen die de kantonrechter op € 1.354,20 heeft vastgesteld.
3.5
Tegen de afwijzing van haar vordering tot vergoeding van schade aan goederen die uit het raam waren gegooid, heeft [geïntimeerde] in incidenteel appel een grief gericht.
3.6
[geïntimeerde] heeft recht op een vergoeding wegens derving van huurgenot en van schade wegens kosten van de slotenmaker indien tussen partijen een huurovereenkomst is totstandgekomen. Dat is het geval indien vast komt te staan dat aan [geïntimeerde] een zaak in gebruik is verstrekt en zij daarvoor een tegenprestatie heeft geleverd. Aan het feit dat [appellant] , zoals hij bij gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft verklaard, niet wenste dat er een huurovereenkomst zou ontstaan komt daarbij geen betekenis toe.
3.7
Vaststaat dat [geïntimeerde] een gebruiksrecht voor (een deel van) de woning heeft verkregen. Dat zij daarvoor ook heeft betaald is door [geïntimeerde] toegelicht en onderbouwd door verwijzing naar (met name) de schriftelijke verklaring van [appellant] van 31 mei 2011, het bankafschrift waaruit blijkt dat [geïntimeerde] de volgende dag, 1 juni 2011, een pin-opname van € 970,= heeft gedaan en door het SMS-bericht van haar vader van eveneens 1 juni 2011, waarin deze onder meer aan [appellant] schrijft dat er 975 vooruit is betaald.
3.8
Hiertegen heeft [appellant] onvoldoende aangevoerd. Dat het bedrag dat [geïntimeerde] heeft gepind € 5,- lager was dan het bedrag dat volgens haar de huurprijs was (€ 975,=), doet niet af aan de geloofwaardigheid van de stelling dat die opname strekte tot betaling van een huur van € 975,=. Dit geldt temeer nu, zoals [geïntimeerde] onbetwist heeft aangevoerd, Nederlandse pinautomaten geen briefjes van € 5,- plegen uit te geven. De verschillende verklaringen die [appellant] heeft afgelegd met betrekking tot de kosten die [geïntimeerde] moest betalen wijken onderling af en stroken ook niet met hetgeen [A] daarover verklaart (productie 2 bij conclusie van antwoord). Het hof kan [appellant] ook niet goed volgen waar hij betoogt dat hij (zoals hij onder 1.4 van zijn memorie van grieven benadrukt) [geïntimeerde] alles gratis verschafte, maar wel stond op betaling van het geringe bedrag van € 9,75 voor een digitennekaart. Dat de sms van de vader van [geïntimeerde] op laatstgenoemd bedrag betrekking had is, gezien de inhoud van die sms, evenmin geloofwaardig, waar nog bijkomt dat een bewijsstuk ontbreekt dat de kosten van een dergelijke kaart € 9,75 waren. Uit de verklaringen die [appellant] in eerste aanleg heeft overgelegd (zoals die van [A] en [B] ) kan ten slotte niet worden afgeleid dat [appellant] zijn woning zonder vergoeding aan [geïntimeerde] in gebruik heeft gegeven.
3.9
[appellant] heeft in eerste aanleg bewijs van zijn stellingen aangeboden maar daaraan wordt, als onvoldoende concreet, voorbijgegaan.
3.1
De conclusie luidt dat tussen partijen sinds 1 juni 2011 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning heeft bestaan. [appellant] moest [geïntimeerde] op grond van die overeenkomst toegang tot de woning verschaffen en moest, indien hij de overeenkomst wilde opzeggen, een termijn van minimaal een maand in acht nemen. [appellant] is jegens [geïntimeerde] tekortgeschoten nu hij [geïntimeerde] vanaf 28 juni 2011 de toegang tot het gehuurde heeft ontzegd. Dit brengt mee dat [geïntimeerde] gerechtigd is tot een maand huur wegens derving van huurgenot. De grieven 1 en 2 van [appellant] falen.
3.11
Omdat [geïntimeerde] recht had op toegang tot de woning en [appellant] niet gerechtigd was de sloten van de woning te vervangen, komen de kosten van een slotenmaker ook voor zijn rekening. Grief 3 van [appellant] faalt eveneens.
3.12
Volgens [appellant] zijn, nadat hij op 28 juni 2011 de spullen van [geïntimeerde] op straat had gezet, geen eigendommen van [geïntimeerde] in de woning achtergebleven. [appellant] wijst daarbij op een door [geïntimeerde] in het geding gebrachte foto, waaruit blijkt dat de matras door hem naar buiten wordt getild; deze is dus, anders dan [geïntimeerde] had verklaard, niet achtergebleven.
3.13
Volgens [geïntimeerde] toont de foto niet het verwijderen van haar matras, maar van een kussen van haar bankstel. Verder heeft zij benadrukt dat, toen zij haar spullen wilde ophalen die [appellant] buiten had neergezet, [appellant] haar niet meer in de woning wilde binnenlaten. [appellant] heeft dat laatste in zijn verhoor bij de politie (door [appellant] in het geding gebracht) erkend en heeft daaraan toegevoegd dat dat was omdat [geïntimeerde] makkelijk spullen van hem kon aanwijzen als die van haar en dat de politieagenten wel binnen zijn geweest, maar geen spullen van [geïntimeerde] hebben aangetroffen.
3.14
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat [appellant] zonder vooraankondiging op 28 juni 2011 de eigendommen van [geïntimeerde] uit het door haar gehuurde heeft verwijderd en daarna niet heeft voldaan aan haar verzoek om het gehuurde op achtergebleven eigendommen te mogen inspecteren. De aanleiding was volgens [appellant] dat [geïntimeerde] zich in strijd met de afspraken bij de gemeente in het gehuurde had ingeschreven. Dat enkele feit, ook indien juist, gaf [appellant] nog niet het recht om per direct alle eigendommen van [geïntimeerde] op straat te zetten en haar niet meer tot het gehuurde toe te laten. In het licht van deze omstandigheden, die [appellant] heeft gecreëerd, kan niet van [geïntimeerde] worden gevergd dat zij daarover meer stelt dan zij heeft gedaan, terwijl van [appellant] bij uitstek kan worden verwacht dat hij zijn betwisting dat eigendommen van [geïntimeerde] in de woning zijn achtergebleven concretiseert en toelicht. Dat heeft hij nagelaten. De verklaring van de op 28 juni 2011 aanwezige agenten is in dat verband niet van belang, omdat zij niet weten welke spullen van [geïntimeerde] waren en welke van [appellant] . De verklaring van [A] is op dit onderdeel onvoldoende specifiek. De stellingen van [geïntimeerde] staan daarmee als onvoldoende bestreden vast. Grief 4 van [appellant] faalt.
3.15
Wat betreft [geïntimeerde] betoog dat goederen van haar zijn beschadigd omdat deze door [appellant] naar buiten zouden zijn gegooid overweegt het hof als volgt. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde foto’s blijkt genoegzaam dat spullen van [geïntimeerde] uit de woning zijn gegooid, dan wel onvoorzichtig buiten de woning zijn geplaatst. [geïntimeerde] heeft voldoende toegelicht dat hierdoor een schade van € 823,99 is ontstaan, terwijl [appellant] (de hoogte van) die schade onvoldoende heeft betwist. Ook deze vordering zal daarom alsnog worden toegewezen. De grief in het incidenteel appel slaagt. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd.
3.16
De slotsom luidt, dat de grieven in het principaal falen en de grief in het incidenteel appel slaagt. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.254,44 (€ 2.430,45 + € 823,99). Het hof zal eenvoudigheidshalve het vonnis waarvan beroep geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren. [appellant] zal als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg, in principaal en in incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep:
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 3.254,44;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 312,82 aan verschotten en € 500,- voor salaris en in hoger beroep in principaal appel tot op heden begroot op € 308,= aan verschotten en € 1.264,= voor salaris en in incidenteel appel op € 316,= aan salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.H. de Bock en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.