ECLI:NL:GHAMS:2015:4417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
200.155.747/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en betalingsregeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin [appellant] werd veroordeeld tot betaling van achterstallige huur aan [geïntimeerde]. De huurovereenkomst betrof een bedrijfsruimte die door [geïntimeerde] aan [appellant] en diens ex-echtgenote was verhuurd. [appellant] had een aanzienlijke betalingsachterstand opgebouwd, die hij deels had voldaan. In hoger beroep stelde [appellant] dat er een onvoorwaardelijke betalingsregeling was getroffen voor een bedrag van € 2.000,00, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de voorwaarden van het schikkingsvoorstel niet waren nagekomen door [appellant], waardoor hij geen beroep kon doen op de regeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag aan [geïntimeerde], inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kosten van het geding in hoger beroep werden ook aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.155.747/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 598917/CV EXPL 13-4210
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. M.L. Winters te Velserbroek,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Heijsteeg te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 5 juni 2014, hersteld bij vonnis van 3 juli 2014, dat onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en onder andere [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte inhoudende verzoek tot getuigenverhoor van [appellant] ;
- antwoordakte van [geïntimeerde] ;
- akte inhoudende verzoek getuigenverhoor van [appellant] .
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van 5 juni 2014 zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten , metrente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] heeft aan [appellant] en diens ex-echtgenote [ex-echtgenote] (hierna: [ex-echtgenote] ), beiden voormalig vennoot van de inmiddels ontbonden vennootschap onder firma [X] V.O.F, verhuurd de bedrijfsruimte aan de [adres] , gemeente [gemeente] . De huurprijs bedroeg € 2.142,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
De huurovereenkomst, die liep vanaf 1 april 2010 voor de duur van twee jaar min één dag, is later op verzoek van onder andere [appellant] bekort met één jaar, waardoor de huurovereenkomst eindigde op 1 april 2011.
2.3.
[appellant] heeft een achterstand in de betaling van huur, gas en elektra laten ontstaan. Tot en met maart 2011 had [appellant] een schuld aan achterstallige huurpenningen van € 2.784,00 en voor gas en elektra van € 3.652,34, in totaal € 6.436,34. [appellant] heeft hiervan € 1.000,00 voldaan.
2.4.
[geïntimeerde] heeft [appellant] schriftelijk gemaand tot betaling van de ontstane achterstand (productie 3 dagvaarding eerste aanleg).
2.5.
De incassogemachtigde van [geïntimeerde] heeft onder andere [appellant] gesommeerd de betalingsachterstand te voldoen bij brieven van 12 februari 2013, 21 februari 2013, 27 februari 2013, 25 maart 2013 en 2 april 2013.
2.6
[ex-echtgenote] is inmiddels toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

3.Beoordeling

3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, voor zover in dit hoger beroep nog van belang, [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 6.136,54 (het door [geïntimeerde] gevorderde totaalbedrag van hoofdsom plus € 700,00 aan buitengerechtelijke incassokosten) met rente en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn drie grieven op.
3.2.
[appellant] heeft in
grief 1aangevoerd dat partijen ten kantore van makelaar [Y] (hierna: [Y] ) een regeling voor de betalingsachterstand hebben getroffen voor een bedrag van € 2.000,00. Volgens [appellant] kan de vordering van [geïntimeerde] daarom niet meer dan € 2.000,00 bedragen. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling een schriftelijke verklaring van [Y] overgelegd die, voor zover van belang, als volgt luidt:
“U heeft in ons telefoongesprek gerefereerd aan een gesprek wat [ [geïntimeerde] , hof] en u samen bij mij op kantoor heeft gehad in de periode na het ondertekenen van de huurovereenkomst en voor het schriftelijke aanbod wat u van [ [geïntimeerde] , hof] op 28-12-2011 heeft ontvangen. (..)
Mondeling is u toen een aanbod gedaan om de huurovereenkomst te beëindigen met een einddatum van 1 jaar na aanvang bij een directe betaling van € 2000,-
U bent helaas niet in de gelegenheid geweest deze afspraak na te komen.
In de brief van 28-12-2011 wordt u nogmaals de gelegenheid geboden om tot finaal akkoord te komen en wordt u een vergelijkbaar aanbod gedaan.
Tot onze spijt is het allemaal niet gelukt. (..)”
Daarnaast heeft [appellant] een schriftelijke verklaring van [ex-echtgenote] overgelegd, die niet bij de afspraak op het kantoor van [Y] aanwezig was, maar volgens [appellant] wel kan verklaren over hetgeen [appellant] daarover tegen haar heeft gezegd. De verklaring van [ex-echtgenote] houdt, voor zover van belang, in dat zij
“op de hoogte [is, hof] geweest van het feit, dat het bedrag wat Dhr [geïntimeerde] nog van ons zou krijgen, afgemaakt zou worden op een bedrag van 2000,-”. [appellant] heeft aangeboden [Y] en [ex-echtgenote] als getuigen te doen horen.
3.3.
[geïntimeerde] erkent dat hij [appellant] in augustus 2011 op het kantoor van [Y] een aanbod heeft gedaan “om de zaak te schikken” voor een bedrag van € 2.000,00 exclusief btw. Voorwaarde hiervoor was volgens [geïntimeerde] dat [appellant] genoemd bedrag op korte termijn (binnen vier weken) zou betalen. [appellant] heeft niet betaald, waarmee het aanbod is komen te vervallen. De verklaring van [Y] onderschrijft het voorgaande, aldus steeds [geïntimeerde] .
3.4.
Het hof stelt voorop dat [appellant] de stelplicht en zo nodig de bewijslast heeft ten aanzien van zijn (zelfstandige) verweer dat partijen een (kennelijk onvoorwaardelijke) nieuwe overeenkomst over het te betalen bedrag hebben gesloten.
3.5.
Uit de stellingen van partijen alsmede de schriftelijke verklaring van [Y] blijkt voldoende dat [geïntimeerde] in augustus 2011 een schikkingsvoorstel voor een bedrag van € 2.000,00 (al dan niet exclusief btw) heeft gedaan. Uit de verklaring van [Y] die [appellant] in het geding heeft gebracht volgt dat aan het schikkingsvoorstel van [geïntimeerde] de voorwaarde was verbonden dat [appellant] het genoemde bedrag direct zou betalen. [appellant] heeft niet gesteld dat de schriftelijke verklaring van [Y] op dit punt onjuist is. Hij heeft zijn standpunt dat tussen partijen een onvoorwaardelijke nieuwe overeenkomst is gesloten dan ook onvoldoende onderbouwd, hetgeen - gezien de verklaring van [Y] - op zijn weg had gelegen. De verklaring van [ex-echtgenote] kan hem in dat verband niet baten, nu deze zeer summier is en [ex-echtgenote] niet bij het gesprek aanwezig was, maar haar wetenschap van de nieuwe overeenkomst op de mededeling van [appellant] is gebaseerd. Aan verdere (getuigen)bewijslevering over de inhoud van de nieuwe overeenkomst, zoals door [appellant] aangeboden, wordt daarom niet toegekomen.
[appellant] heeft aan de door [Y] genoemde afspraak en voorwaarde niet voldaan, en evenmin aan de afspraak en voorwaarde zoals deze volgens [geïntimeerde] luidde (betaling van € 2.000,00 exclusief btw binnen maximaal vier weken). Vast staat immers dat [appellant] de € 2.000,00 (al dan niet vermeerderd met btw) niet aan [geïntimeerde] heeft betaald. [appellant] kan derhalve op het voorstel van [geïntimeerde] geen beroep (meer) doen. Uit het voorgaande volgt dat grief 1 faalt.
3.6.
Met de
grieven 2 en 3bestrijdt [appellant] de toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 700,00 en het bedrag waarover (en het tijdstip per wanneer) de wettelijke rente dient te worden berekend.
3.7.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat [geïntimeerde] voor een juiste hoofdsom facturen heeft verstuurd. De buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen overeenkomstig het daarvoor geldende tarief van het rapport Voorwerk II. [appellant] heeft de in rov. 2.4 en 2.5 genoemde brieven niet betwist. Daarnaast staat tussen partijen vast dat zij in 2011 ten kantore van [Y] hebben getracht een minnelijke regeling te treffen. Deze verrichtingen van, althans namens, [geïntimeerde] omvatten meer dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een - niet aanvaard - schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke kosten redelijk is en dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Ook de wettelijke rente is over de juiste bedragen en aanvangstijdstip berekend. Grieven 2 en 3 falen derhalve.
3.8.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,00 aan verschotten en € 632,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.H. de Bock en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.