Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.Feiten
De woning is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte ten behoeve van de huurder (en de leden van zijn huishouden).”
De woning dient gedurende de huurtijd persoonlijk te worden bewoond door de huurder en de leden van zijn huishouden. (...)”
3.Beoordeling
grief 1keert [appellante] zich tegen de overweging in het genoemde tussenvonnis dat hetgeen De Alliantie heeft aangevoerd het bewijsvermoeden oplevert dat [appellante] sedert geruime tijd niet in de woning woont en zij de woning meerdere malen aan derden heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven. Volgens [appellante] rust op De Alliantie de bewijslast van de door haar gestelde feiten en omstandigheden en heeft [appellante] deze feiten en omstandigheden gemotiveerd tegengesproken door aan te voeren dat zij in de woning ingeschreven staat, dat zij slechts enkele maanden per jaar afwezig is in verband met verblijf in Israël voor familiebezoek, en dat zij een zorgverzekering heeft in Nederland, hetgeen alleen mogelijk is voor een ingezetene. Verder stelt [appellante] de twee verklaringen van omwonenden gemotiveerd te hebben tegengesproken en aan haar betwisting legt [appellante] thans ook de inhoud van de getuigenverklaring van [echtgenoot] , haar echtgenoot, ten grondslag.
Grief 2bevat de klacht dat de kantonrechter ten onrechte in het eindvonnis heeft overwogen dat aan [appellante] een bewijsopdracht is gegeven in plaats van dat zij in de gelegenheid is gesteld het door de kantonrechter aangenomen bewijsvermoeden te ontkrachten. Met
grief 3klaagt [appellante] erover dat de kantonrechter tot de slotsom is gekomen dat zij niet is geslaagd in de bewijsopdracht dat zij in de woning woont. Ter toelichting op die grief heeft [appellante] aangevoerd dat zij alleen maar behoefde te ontkrachten dat zij niet in de woning woont en dat zij in het weerleggen van het bewijsvermoeden van de kantonrechter geslaagd is. Het hof overweegt als volgt.
[getuige 2], als woonfraude specialist werkzaam bij De Alliantie (hierna: [getuige 2] ), heeft verklaard dat hij bij de meerdere keren dat hij de woning heeft bezocht, [appellante] nooit in de woning heeft aangetroffen. [getuige 2] heeft hieraan toegevoegd dat hiernaar al lange tijd onderzoek liep in het kader van de actie Zoeklicht en dat ook een ander onderzoek liep naar een nabij gelegen woning, zodat hij vaak daar in de buurt kwam. [getuige 2] heeft voorts verklaard gesproken te hebben met twee tot drie bewoners in het portiek en met de bewoner van de woning die uitkijkt op de woning van [appellante] . Van al deze bewoners heeft [getuige 2] vernomen dat ook zij [appellante] nooit in de woning hadden gezien en haar kind evenmin. Eénmaal trof [getuige 2] , toen hij de woning bezocht, wel vier mensen aan. Deze personen kwamen, aldus [getuige 2] , uit Israël en hadden in Israël de sleutel van de woning opgehaald bij, naar hun zeggen, de echtgenoot van [appellante] , de heer [echtgenoot] . Deze vier personen waren, aldus [getuige 2] , op vakantie in Nederland maar wilden zich niet legitimeren. [getuige 2] begreep van hen dat zij de woning huurden maar zij hebben niet concreet aan hem verteld dat zij voor het gebruik van de woning betaalden. Dit laatste is, aldus [getuige 2] , ook niet relevant omdat het in gebruik geven van een woning door De Alliantie niet wordt toegestaan. Ten slotte heeft [getuige 2] verklaard dat hij de woning heeft betreden bij het bezoek toen de vier toeristen aanwezig waren. . Hij heeft in de centrale hal van de woning gestaan en hij kon de grote slaapkamer en de woonkamer inkijken. [getuige 2] had niet de indruk dat in de woning een kind woonde. Er was volgens [getuige 2] geen kinderbed aanwezig en er was geen speelgoed zichtbaar.
[getuige 1](hierna: [getuige 1] ), die vanaf 1994 tot juni 2011 in een woning schuin boven die van [appellante] in hetzelfde portiek heeft gewoond ( [adres 2] ), heeft verklaard dat hij [appellante] wel van gezicht kent, maar haar slechts een drietal keren heeft gezien: één keer, lang geleden, toen zij de woning betrok, één keer met een klein kind en daarna nog een keer een paar maanden voor zijn vertrek, in juni 2011, met drie kinderen. [getuige 1] heeft verklaard dat [appellante] naar zijn gevoel niet in de woning heeft gewoond. Hij zag regelmatig steeds verschillende mensen daar naar binnen gaan. Zij leken toeristen en spraken buitenlands, aldus [getuige 1] . De frequentie van de bezoeken van derden varieerde. [getuige 1] : “
Er waren periodes dat er om de week wel mensen kwamen, in andere periodes was het rustig. Het leek dan alsof er niemand was. Ik heb niet één persoon gezien die langere tijd op de woning verbleef. De betreffende bezoekers hadden verschillende leeftijden.”
[getuige 3](hierna: [getuige 3] ), die vanuit haar woning recht uitkijkt op de woning van [appellante] , heeft als getuige verklaard [appellante] en haar echtgenoot met kinderen voor het eerst in de zomer van 2011 in de woning te hebben gezien en [appellante] nooit eerder in de woning te hebben gezien. Na de zomer zijn volgens [getuige 3] de gordijnen steeds gesloten en heeft zij er niemand gezien. Ook [getuige 3] heeft verklaard regelmatig andere personen dan [appellante] en haar kinderen of haar echtgenoot in de woning van [appellante] te hebben gezien. Zij verklaart daarover nader: “
In 2006 of 2007 zag ik twee jongens zitten in het appartement [hof: de woning van [appellante] ]. Ik dacht leuk, nieuwe bewoners. Maar een week later zag ik er anderen. En daarna weer anderen. Ik kreeg toen sterk de indruk dat dat wisselende toeristen waren. Ik zag rugzakken, camera’s en gidsjes. Ik stoorde mij daar aan. Want daar zijn deze woningen niet voor bedoeld (…).” en voorts: “
Ik weet niet of mevrouw [appellante] huur heeft ontvangen van de toeristen die op 199 [de woning die [appellante] huurde, toevoeging hof] verbleven. Maar ik ben niet helemaal dom. Ik heb mijn eigen conclusies uit dat verblijf van die toeristen getrokken.”
[getuige 4], werkzaam als complexbeheerder bij De Alliantie, heeft - kort gezegd - verklaard dat hij nagenoeg iedere bewoner in zijn gebied kent en dat hij [appellante] slechts eenmaal op haar woning heeft gezien, te weten drie á vier jaar vóór het afleggen door hem van zijn getuigenverklaring, in verband met een reparatie in de woning. Hij heeft voorts verklaard dat hij bij De Alliantie melding van woonfraude met betrekking tot de woning van [appellante] heeft gedaan, omdat er meerdere keren bewoners bij hem over de woning melding hadden gemaakt, omdat hij er regelmatig had aangebeld zonder dat er werd opengedaan en hij een keer vier mensen, niet zijnde [appellante] of haar gezin, met boodschappentassen voor de woning heeft zien staan en daar naar binnen heeft zien gaan.
[echtgenoot], de echtgenoot van [appellante] , voert niet tot een andere conclusie. [echtgenoot] heeft verklaard dat [appellante] met haar drie kinderen, en hijzelf indien hij daartoe in de gelegenheid was, in de vakantieperiodes, te weten in de zomervakantie, drie weken rond de Pesach en in de vakantie rond het joodse Nieuwjaar in oktober “in Nederland” zijn. Dat [appellante] c.q. de kinderen en/of [echtgenoot] dan in de woning verblijven, is daarmee niet gezegd. Dat deze precisering in de verklaring van [echtgenoot] ontbreekt, is niet zonder betekenis omdat [appellante] bij het in augustus 2007 door De Alliantie afgelegde huisbezoek volgens de brief van De Alliantie van 15 augustus 2007 heeft verklaard vaak bij een vriendin in Amsterdam te verblijven, en dat haar dochtertje vaak bij [appellante] ’ ouders in Leiden verblijft. [appellante] heeft dit, anders dan dat zij heeft verklaard dat haar ouders niet in Leiden maar in Wassenaar wonen, in haar brief van 25 maart 2008 in reactie op voornoemde brief van De Alliantie niet tegengesproken. Uit die reactie blijkt ook dat [appellante] het wassen van kleding klaarblijkelijk door haar ouders laat doen (in de woning was geen wasmachine aangetroffen) en dat de woning te weinig ruimte biedt om een kinderkamer in te richten (in de woning werden destijds geen kinderbenodigdheden aangetroffen, hoewel [appellante] steeds gezegd heeft samen met haar jongste kind te leven als zij in Nederland was). Ook deze omstandigheden wijzen er niet op dat [appellante] en haar kinderen hun intrek in de woning namen als zij in Nederland waren.
De verklaring van [echtgenoot] is bovendien zeer weinig specifiek over de periodes dat [appellante] buiten de genoemde vakantieperiodes in Nederland was en waar zij zich dan ophoudt. [echtgenoot] heeft daarover verklaard: “
Verder pendelt mevrouw [appellante] op en neer tussen Nederland en Israël. Dat is onder andere nodig in verband met haar visum en haar verzekering. Of mevrouw [appellante] de laatste 10 jaar gedurende een periode van minstens 6 maanden in Nederland heeft gewoond kan ik niet met zekerheid zeggen. Sinds de oudste kinderen groter zijn is mevrouw [appellante] meer in Israël dan vroeger want de kinderen zitten daar op school.” Het hof merkt hierbij op dat [appellante] drie kinderen heeft, variërend in de leeftijd van (thans) 7 tot 16 jaar. Uit deze verklaring van [echtgenoot] blijkt niet in welke periodes precies [appellante] in de woning in Amsterdam daadwerkelijk zou hebben gewoond. Op grond van de andere getuigenverklaringen houdt het hof het ervoor dat [appellante] vrijwel nooit in de woning heeft verbleven en daar dus ook niet daadwerkelijk heeft gewoond. Daar komt bij dat de verklaring van [echtgenoot] evenmin de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] heeft kunnen ontzenuwen dat de woning regelmatig door derden, toeristen, werd bezocht. Volgens [echtgenoot] hebben in de woning “weleens familieleden gelogeerd” en weet hij “dat er minstens 1 keer vrienden iets zijn komen halen of wegbrengen”. Die verklaringen zijn echter onvoldoende concreet om als tegenbewijs tegen de verklaringen van genoemde getuigen te kunnen dienen, aangezien uit zijn verklaring niet kan worden afgeleid welke familie, behalve zijn moeder, die volgens [echtgenoot] een keer in de woning is geweest, en welke vrienden in de woning hebben verbleven en hoe vaak dat is voorgekomen.
De grief is klaarblijkelijk gebaseerd op de klachten in de grieven die hiervoor zijn besproken en ongegrond zijn bevonden. Ook grief 4 is dus tevergeefs voorgedragen.