ECLI:NL:GHAMS:2015:4255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
200.157.961/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling openstaande facturen en schadevergoeding in aanneming van werk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant], h.o.d.n. [X] Electro, heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had de vordering van [appellant] tot betaling van openstaande facturen van € 23.092,50 afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd dat hij in opdracht van de geïntimeerde, VWK Infra B.V., had gewerkt. VWK had op haar beurt in reconventie een schadevergoeding van € 1.395,-- gevorderd, die ook was afgewezen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat [appellant] wel degelijk in opdracht van VWK heeft gewerkt, ondanks het ontbreken van schriftelijke afspraken. Het hof heeft de vordering van [appellant] tot betaling van de openstaande facturen alsnog toegewezen, omdat VWK niet voldoende had onderbouwd dat er voorwaarden waren verbonden aan de betaling. De vordering van VWK tot schadevergoeding is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover in conventie gewezen en VWK veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.157.961/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 2132813 CV EXPL 13-1878
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 oktober 2015
inzake
[appellant] , h.o.d.n. [X] ELECTRO,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. K. Azghay te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VWK INFRA B.V.,
gevestigd te Stede Broec,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en VWK genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 mei 2014 (hierna: het vonnis) en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 23 september 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Hoorn (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en VWK als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Bij arrest van 28 oktober 2014 is een comparitie na aanbrengen bepaald. Deze heeft op 12 januari 2015 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende voorwaardelijk incident tot afschrift van bepaalde bescheiden (art. 843a Rv), met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen, waarvan beroep, zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – VWK alsnog zal veroordelen tot betaling van € 23.092,50 aan openstaande facturen alsmede tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan, met wettelijke (handels)rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
VWK heeft (naar het hof begrijpt) geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover haar vordering ad € 1.395,-- is afgewezen en deze bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest alsnog zal toewijzen, vermeerderd met rente, met bekrachtiging voor het overige en met beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 tot en met 4 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, voor zover nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
Ten behoeve van het vernieuwen en vervangen van elektra- en gasleidingen in een groot aantal woningen in Amsterdam in opdracht van Liander, heeft VWK als onderaannemer van de besloten vennootschap K.E.G. Infra B.V. (hierna: K.E.G.) opdracht gekregen voor het uitvoeren van de daartoe benodigde werkzaamheden.
3.1.2
VWK heeft op haar beurt voor het uitvoeren van elektrawerkzaamheden [appellant] als onderaannemer ingeschakeld. VWK heeft [appellant] voor zijn werkzaamheden een bedrag betaald van in totaal € 15.557,50.
3.1.3
[appellant] heeft naast genoemd bedrag bij VWK ook een bedrag in rekening gebracht van € 23.092,50. Bij brief van 5 maart 2012 heeft [appellant] VWK gemaand tot betaling daarvan over te gaan.
3.1.4
Hierop heeft VWK in een e-mail van 16 maart 2012 gereageerd en gesteld dat zij niet bereid is tot betaling, omdat er geen afgetekende werkbonnen zijn van de opdrachtgever en het onmogelijk is om te bepalen of de werkzaamheden door [appellant] zijn uitgevoerd, temeer daar [appellant] wel mogelijke straatnamen maar geen huisnummers heeft opgegeven van de woningen waar hij werkzaamheden zou hebben verricht.
3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd VWK te veroordelen tot betaling van € 23.092,50, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
3.3
VWK heeft in reconventie betaling gevorderd van een bedrag van € 1.395,--, waarbij zij stelt dat [appellant] schade heeft veroorzaakt aan een woning.
3.4
De kantonrechter heeft in conventie de vordering van [appellant] als onvoldoende onderbouwd afgewezen en hem in de kosten veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van VWK eveneens als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellant] in principaal appel op met vier grieven en VWK in incidenteel appel met een grief.
Principaal appel
3.5
Tegen het tussenvonnis van 23 september 2013 (waarbij uitsluitend een comparitie van partijen is gelast) heeft [appellant] geen grief gericht, zodat hij in het hoger beroep tegen dat tussenvonnis niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.6
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in conventie (onder meer) overwogen – samengevat – dat VWK de stelling van [appellant] , dat hij in opdracht en voor rekening van VWK werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij nog moet worden betaald, gemotiveerd heeft betwist door erop te wijzen dat [appellant] geen (getekende) werkbonnen heeft overgelegd op basis waarvan kan worden vastgesteld dat hij in opdracht en voor rekening van VWK meer of andere werkzaamheden heeft verricht dan waarvoor hij al is betaald. Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft [appellant] geen gegevens of argumenten naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid op welke data en in welke concrete woningen hij in opdracht en voor rekening van VWK als onderaannemer nog meer heeft gewerkt. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de door [appellant] bij dagvaarding overgelegde formulieren “Tijdverantwoording” daartoe onvoldoende, omdat op de zitting [hof: de comparitie in eerste aanleg] door [appellant] is erkend dat die formulieren door hemzelf en een eigen medewerker zijn ingevuld en ondertekend, en niet door of namens VWK zijn getekend of goedgekeurd. Er zijn daarnaast door [appellant] geen andere gegevens overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, zodat zijn vordering tegenover de betwisting door VWK bij gebreke van voldoende motivering en onderbouwing moet worden afgewezen en er daarom ook geen reden is [appellant] de gelegenheid te geven tot nadere bewijslevering, aldus de kantonrechter.
3.7
Tegen de onder 3.6 vermelde overwegingen zijn de
grieven I tot en met IIIgericht, waarbij de derde grief een uitwerking is van het standpunt van [appellant] dat hij slechts in opdracht van VWK heeft gewerkt. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.7.1
Ter toelichting op deze grieven voert [appellant] met betrekking tot de afspraken, de werkwijze en de verrichte werkzaamheden het volgende aan:
( i) Gezien de omvang van de opdracht en de tijdsdruk was VWK op zoek naar opdrachtnemers voor elektrawerkzaamheden die zij in het kader van haar opdracht voor K.E.G. moest uitvoeren, welke werkzaamheden op maandag 14 november 2011 dienden aan te vangen;
(ii) Het contact tussen VWK en [appellant] is gelegd via [Y] Montage, een eenmanszaak die reeds eerder elektrawerkzaamheden voor VWK had verricht (hierna: [Y] );
(iii) Op vrijdag 11 november 2011 vond een bespreking plaats tussen [appellant] , [A] , toenmalig bestuurder van VWK (hierna: [A] ) en [Y] ;
(iv) Afgesproken werd dat [appellant] voor onbepaalde tijd met acht monteurs, (waaronder hijzelf) in vier koppels van twee zou werken tegen een uurloon van € 85,-- per koppel, € 40,-- voor een extra werknemer en met een verhoging van dit tarief voor overuren, het weekend en feestdagen. Om aanspraak te kunnen maken op overuren moest [appellant] ter informatie naar [A] bellen;
( v) Ook [Y] werd door VWK ingeschakeld om elektrawerkzaamheden te verrichten;
(vi) Gedurende de periode dat [appellant] en andere opdrachtnemers van VWK aan de opdracht werkten - week 46 t/m 49 van 2011 - verzamelden zij iedere ochtend bij een loods van K.E.G. in het Science Park in de wijk Watergraafsmeer. Aldaar verstrekte [B] of [C] van VWK (en soms [D] , uitvoerder bij K.E.G.) dagelijks werk/-opdrachtmappen aan [appellant] , welke mappen aan het einde van de dag weer bij VWK moesten worden ingeleverd;
(vii) Na annulering door (hoofd)opdrachtgever Liander van één blok huizen, heeft [appellant] op dinsdag 15 en woensdag 16 november 2011 (week 46) vervangende werkzaamheden voor VWK uitgevoerd;
(viii) Op 28 november 2011(week 48) heeft [A] namens VWK aan [appellant] verzocht om de werkzaamheden op basis van
vastetarieven in plaats van op uurbasis voort te zetten, waarmee [appellant] akkoord is gegaan;
3.7.2
Voorts heeft [appellant] in zijn memorie een overzicht opgenomen, waarin per dag de werkadressen, het team van [appellant] /de verrichte werkzaamheden, de gewerkte uren en overuren, de facturen, de van VWK ontvangen betalingen en het nog openstaande bedrag zijn vermeld (MvG, pagina 14 t/m 16). Ook heeft [appellant] facturen en tijdverantwoording van alle werknemers in de weken week 46 t/m 49 2011 overgelegd (Productie 1, MvG).
3.7.3
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij slechts in opdracht van VWK heeft gewerkt en dat hij met K.E.G. nooit op enige wijze rechtstreeks afspraken heeft gemaakt, ook niet gedurende de twee dagen van vervangende werkzaamheden, verwijst [appellant] – afgezien van zijn eigen verklaringen (producties 6 en 22, MvG) – naar:
(i) de verklaring van [C] tijdens de comparitie in eerste aanleg:

[E] , [F] en [G][hof: (oud) werknemers van K.E.G.]
hebben contact met ons opgenomen en omdat wij geen werk meer hadden hebben zij ons werk gegeven. (…) Niemand van KEG heeft rechtstreeks contact gehad met [appellant] , dat is gegaan via [Y] en [A] ”;
(ii) de reactie van [E] van K.E.G. van 15 december 2014 (productie 17, MvG) op de hem schriftelijk voorgelegde vraag van [appellant] of K.E.G. ooit direct opdrachten aan hem heeft verstrekt:

op u vraag of [appellant] rechtstreeks voor ons gewerkt heeft.
kan ik antwoorden dat [appellant] bij vwk werkzaam was en vanuit daar ook betaald is en [appellant] nooit via ons betaald is, wel zijn er werkzaamheden uitgevoerd
deze zijn volgens ons naar vwk betaald (…)”;
(iii) de verklaring [Y] van 30 juli 2014 (productie 7, MvG):

Ik en [appellant] Electro werkten in november en december 2011 in opdracht van VWK Infra. “VWK Infra stond onder supervisie van KEG Infra.” Opdrachtnemers van VWK Infra mochten geen directe opdrachten van KEG Infra aannemen. “Ik en [appellant] Electro werkten direct voor VWK Infra.”
3.7.4
Voor zijn stelling dat tussen hem en VWK niet is overeengekomen dat urenlijsten of werkbonnen ingeleverd moesten worden als voorwaarde voor het betaald krijgen van zijn facturen, verwijst [appellant] (behalve naar zijn eigen verklaringen) naar:
(i) de eerdergenoemde verklaring [Y] :

(…) Ik hoefde geen urenlijsten/werkbonnen in te vullen. (…) Er werd niet gewerkt met urenlijsten of werkbonnen. Ik heb diverse malen aan VWK Infra gevraagd of urenlijsten ingevuld moesten worden. VWK Infra gaf aan dat dit niet hoefde.”;
(ii) de aanvullende verklaring [Y] van 16 februari 2015 (productie 23, MvG):
“Ik vind het vreemd dat [appellant] niet alles betaald heeft gekregen van VWK. Wij werkten vaak samen en ik ben wel betaald door VWK. Ook in week 46,47,48 en 49 van 2011.”;
(iii) de verklaring van [C] tijdens de comparitie in eerste aanleg:
“De uren worden door ons bijgehouden. Het eerste project was van ons. De mensen die wij inhuurden werden door ons betaald, wij hadden geen bonnen van KEG nodig.”
3.7.5
Ten slotte legt [appellant] een aantal verklaringen over van toenmalige werknemers, ter bevestiging van de werkwijze en de verrichte werkzaamheden als onder 3.7.1 omschreven (producties 8 tot en met 14, MvG)
3.7.6
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat zij hun afspraken over de op 14 november 2011 aan te vangen werkzaamheden op 11 november 2011 onder tijdsdruk hebben gemaakt en deze afspraken niet op schrift hebben gesteld.
3.7.7
Het hof volgt [appellant] in zijn met verklaringen onderbouwde standpunt dat hij slechts in opdracht van VWK heeft gewerkt en met K.E.G. nooit op enige wijze rechtstreeks afspraken heeft gemaakt (zie 3.7.3). VWK heeft dit standpunt niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist, terwijl dit wel op haar weg had gelegen, gelet op het feit dat zowel [C] van VWK als [E] van K.E.G. in hun verklaringen het standpunt van [appellant] onderschrijven.
3.7.8
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat tussen [appellant] en VWK is overeengekomen dat door [appellant] urenlijsten of werkbonnen ingeleverd moesten worden als voorwaarde voor het betaald krijgen van zijn facturen. Naar VWK zelf erkent, behoefde [appellant] geen urenbriefjes in te leveren voor werkzaamheden die gezamenlijk met VWK uitgevoerd zouden gaan worden (MvA, pagina 3, alinea 4 en pagina 4, alinea 3). Indien VWK aan de betaling van de facturen van [appellant] op enigerlei wijze een voorwaarde had willen verbinden, had het – gelet op de tijdsdruk waaronder de afspraken op 11 november 2011 zijn gemaakt – op haar weg gelegen hierover een duidelijke (schriftelijke) afspraak met [appellant] te maken. In dat verband stelt het hof vast dat VWK de verklaring [Y] dat hij voor zijn werkzaamheden in de weken 46 tot en met 49 wél is betaald (zie 3.7.4 onder (iii) ) niet heeft betwist. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht het hof onvoldoende toegelicht waarom VWK voor de in die weken verrichte werkzaamheden binnen hetzelfde project [Y] wél en [appellant] niet volledig heeft betaald.
3.7.9
Voor zover er volgens de verklaring van [C] van VWK tijdens de comparitie in eerste aanleg een onderscheid bestond tussen een eerste en een tweede project, waarbij het eerste in handen van VWK en het tweede in handen van K.E.G. was, is het hof niet duidelijk geworden waaruit dit onderscheid voor [appellant] kenbaar had moeten zijn. Niet betwist is immers dat in de periode dat de werkzaamheden werden verricht [appellant] en zijn personeel dagelijks bijeenkwamen in een loods van K.E.G, alwaar VWK dagelijks werkmappen aan [appellant] verstrekte, die aan het einde van de dag weer bij VWK moesten worden ingeleverd. Het feit dat soms [D] , uitvoerder bij K.E.G., de mappen uitdeelde en [appellant] dit kon weten omdat de mensen van K.E.G. een ander pak aan hadden, maakt het voorgaande niet anders.
VWK heeft niet duidelijk kunnen maken waaruit [appellant] had moeten begrijpen dat, zoals VWK in hoger beroep aanvoert (MvA, pagina 4, alinea 1), de werkmappen door [B] werden uitgedeeld als het werkzaamheden betrof die in het werkgebied van VWK vielen – en waarvoor dan volgens VWK geen urenadministratie behoefde te worden bijgehouden – en door [D] of [H] van K.E.G. als de werkzaamheden buiten het VWK gebied vielen, zodat wel een urenadministratie moest worden bijgehouden. Zoals hiervoor overwogen, heeft [appellant] immers gemotiveerd gesteld dat de afspraak op 11 november 2011 met VWK (en niet met K.E.G.) is gemaakt, zonder dat daar is gesproken over het inleveren van werkbonnen.
3.7.10
In het licht van het voorgaande en gelet op het feit dat VWK het door [appellant] in zijn memorie opgenomen overzicht (zie 3.7.2) niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dient de vordering van [appellant] tot betaling van € 23.092,50 alsnog te worden toegewezen. De grieven slagen.
3.8
De vierde grief, door [appellant] (abusievelijk) aangeduid als
grief V, is een zogenaamde veeggrief die geen afzonderlijke behandeling behoeft.
3.9
De tussenconclusie is dat de grieven in principaal appel slagen, hetgeen leidt tot vernietiging van het vonnis, voor zover in conventie gewezen en tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op basis van hiervan aan VWK heeft voldaan.
Incidenteel appel
3.1
VWK voert een incidentele grief aan tegen de afwijzing van haar vordering tot schadevergoeding. Volgens VWK is door [appellant] bij het uitvoeren van werkzaamheden aan het adres [adres] een gat in de buitenmuur geboord, waardoor lekkage is ontstaan. VWK heeft herstelwerkzaamheden uitgevoerd, met specificatie van adres, aantal uren en materiaal.
3.10.1
Het hof stelt vast dat VWK, evenals in eerste aanleg, ook in hoger beroep geen enkele aanvullende motivering of onderbouwing van haar vordering heeft gegeven, terwijl [appellant] deze vordering gemotiveerd heeft betwist. Het ontbreken van enige onderbouwing weegt te zwaarder nu VWK haar vordering eerst bij conclusie van antwoord op 9 september 2013 heeft ingediend en het schade betreft die volgens VWK zelf reeds eind 2011 zou zijn ontstaan. Van te vergoeden schade is aldus onvoldoende gebleken. De grief heeft dus geen succes en het vonnis, voor zover in reconventie gewezen, zal worden bekrachtigd.
3.11
De slotsom is dat de grieven in principaal appel slagen, zodat het in conventie gewezen vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellant] zullen worden toegewezen als na te melden. Het voorwaardelijk incident tot verstrekken van gegevens behoeft derhalve geen behandeling meer. [appellant] zal in het hoger beroep tegen het tussenvonnis niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het incidenteel appel faalt, zodat het in reconventie gewezen vonnis zal worden bekrachtigd.
VWK zal worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg in conventie en in de kosten van het hoger beroep, zowel in principaal als incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal appel:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 23 september 2013;
vernietigt het vonnis van 26 mei 2014, voor zover in conventie gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt VWK tot betaling van een bedrag van € 23.092,50, met de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente vanaf 19 december 2011 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt VWK tot betaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
in incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in reconventie gewezen;
in principaal en incidenteel appel:
veroordeelt VWK in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg in conventie begroot op 528,48 aan verschotten en € 800,-- voor salaris en in hoger beroep tot op heden in principaal appel begroot op € 781,52 aan verschotten en € 3.474,-- voor salaris en in incidenteel appel op € 1.158,-- voor salaris en op € 131,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,-- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan, te betalen binnen veertien dagen na dit arrest, bij gebreke waarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.C. Toorman en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.