ECLI:NL:GHAMS:2015:4194
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- D. Kingma
- H.J.M. Boukema
- D.L.M.T. Dankers-Hagenaars
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onvoldoende goeder trouw en stabiliteit in financiële situatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellante tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Appellante had eerder, op 19 augustus 2015, een verzoekschrift ingediend na de afwijzing van haar verzoek door de rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2015. Tijdens de zitting op 6 oktober 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Mahabier, haar verzoek toegelicht. Het hof heeft de relevante stukken en het proces-verbaal van de eerdere zitting in overweging genomen.
Appellante betwistte dat zij te kwader trouw was bij het ontstaan van haar schulden, die onder andere voortvloeiden uit te veel ontvangen toeslagen van de Belastingdienst. Ze voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van het niet doorgeven van wijzigingen in haar financiële situatie. Het hof oordeelde echter dat appellante niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De schulden, waaronder een aanzienlijke belastingschuld van € 31.474,52, waren ontstaan door het niet tijdig indienen van belastingaangiften en het niet doorgeven van wijzigingen in haar inkomen.
Daarnaast had appellante ook een schuld aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) van € 6.225,26, die voornamelijk bestond uit boetes. Het hof concludeerde dat appellante niet te goeder trouw was geweest met betrekking tot het ontstaan van deze schulden, aangezien zij verantwoordelijk was voor het gebruik van de voertuigen die de boetes hadden opgeleverd. Ondanks de inspanningen van appellante om haar leven weer op de rails te krijgen, oordeelde het hof dat de veranderingen in haar leefsituatie en de financiële begeleiding die zij ontving niet voldoende waren om aan te tonen dat zij in staat was om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen.
Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek tot schuldsanering af. Appellante werd aangeraden om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, wanneer haar situatie meer gestabiliseerd zou zijn.