Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
18 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 13 oktober 2015 was gewezen. De zaak betreft de toepassing van artikel 80a lid 1 van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de vraag of de verzoekster voldoende belang had bij het cassatieberoep.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2015. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de WSNP, waarbij de goede trouw van de verzoekster ter discussie stond. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid.