Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
1.Het procesverloop
2.Feiten
3.Beoordeling
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen is het hoger beroep van [appellanten] gericht.
grief Ivoeren [appellanten] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aannemingsovereenkomst door hen met ingang van 11 november 2011 is opgezegd. [appellanten] voeren in de toelichting op de grief aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat [appellanten] geen weet hadden van de aanwezigheid van de aannemingsovereenkomst. De rechtbank gaat er ten onrechte vanuit dat [appellanten] niet eerder om een stuk hadden gevraagd waaruit het bestaan van de overeenkomst blijkt; dat hadden zij namelijk wel gedaan, waar zij Flexvorm verzochten ‘alle stukken naar ze te mailen’. Flexvorm wist dat [appellanten] niet beschikten over een aannemingsovereenkomst. Het lag dan ook op de weg van Flexvorm om duidelijkheid te scheppen en alle relevante stukken zo snel mogelijk aan hen te doen toekomen. Dat heeft zij ten onrechte nagelaten. Pas op 7 december 2011 hebben [appellanten] de beschikking gekregen over de aannemingsovereenkomst. Ook heeft Flexvorm nagelaten hen een duidelijke prijsopgave voor de dakopbouw ter beschikking te stellen. Daardoor konden zij niet een beslissing nemen over de vraag of zij al dan niet de verbouwing door wensten te zetten.
Voorts stellen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat tussen partijen na 11 november 2011 niet meer gesproken is over de optie om met elkaar verder te gaan. Volgens [appellanten] is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan hun onervarenheid en onwetendheid. Flexvorm is telkens met nieuwe informatie gekomen, waardoor zij achter de feiten aan zijn blijven lopen.
Ten slotte stellen [appellanten] dat de brief van hun voormalige raadsman van 11 november 2011 is geschreven in de veronderstelling dat er geen overeenkomst tussen partijen was getekend. De brief moet niet worden gezien als een opzegbrief, maar als een aanmaning om achtergehouden informatie te verstrekken, waaronder de aannemingsovereenkomst.
onvoldoende vertrouwen[is]
om u zelf alsnog de opdracht te gunnen’. Indien al sprake zou zijn geweest van een misverstand, dan geldt dat de daarop volgende brief van Flexvorm van 21 november 2011 duidelijk schetst wat de stand van zaken is, ook in juridisch opzicht. [appellanten] hebben, ondanks uitnodiging daartoe, daarin echter geen aanleiding gezien het in de brief van 10 november 2011 verwoorde standpunt te heroverwegen. Het hof ziet dan ook geen reden om – zoals [appellanten] kennelijk voorstaan – op grond van redelijkheid en billijkheid tot een ander oordeel te komen, dan dat de aannemingsovereenkomst als opgezegd dient te worden beschouwd.
Hiermee is in de eerste plaats aan de orde wat de prijs is die voor het werk betaald moest worden.
grief IIIgericht. In de toelichting op de grief stellen [appellanten] dat in de aanneemsom ook de kosten voor de werkzaamheden in het voortraject begrepen waren. Het gaat dan om:
Verder is het hof van oordeel dat noch de omstandigheid dat mevrouw [A] zelf de leges heeft betaald voor de omgevingsvergunning, noch dat [Y] haar een factuur heeft gezonden, van doorslaggevende betekenis zijn voor de beantwoording van de hierboven geformuleerde vraag. Datzelfde geldt ook voor de verklaring van [Y] in zijn brief van 22 februari 2012.
Het ligt op de weg van Flexvorm om ter zake bewijs bij te brengen. Het hof zal haar daartoe, overeenkomstig haar bewijsaanbod, een bewijsopdracht geven als nader in het dictum te bepalen.
grief IVgericht.
Volgens [appellanten] gaat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij dat Flexvorm eerst met veel lagere bedragen heeft gerekend, zodat zij er vanuit mocht gaan dat Flexvorm haar materiaalkosten tot € 2.000,-- zou beperken. Voorts voeren [appellanten] aan dat de onderbouwing die Flexvorm voor de materiaalfacturen geeft, niet toereikend is. Zij heeft een factuur van het Roemeense bedrijf [Z] in het geding gebracht van 25 juli 2010, terwijl de aannemingsovereenkomst is gedateerd op 23 juni 2011. [appellanten] trekken bovendien in twijfel dat [Z] de materialen geleverd heeft. Ten slotte stellen zij dat Flexvorm niet bewezen heeft dat zij de materialen daadwerkelijk geleverd heeft gekregen.
Voorts is het hof van oordeel dat de enkele betwisting van [appellanten] van de levering van de materialen aan Flexvorm, gelet op het door Flexvorm geleverde bewijs van betaling, onvoldoende is om in twijfel te trekken dat de materialen aan Flexvorm zijn geleverd.
Ten slotte overweegt het hof nog dat het bezwaar van [appellanten] dat zij zich in de procedure bij de rechtbank in onvoldoende mate hebben kunnen uitlaten over de bewijsstukken van Flexvorm, in de onderhavige procedure niet tot enige beslissing in het voordeel van [appellanten] kan leiden, nu zij in deze procedure zich daarover wel hebben kunnen uitlaten en zij dat ook hebben gedaan.
Het argument van [appellanten] – onder verwijzing naar het rapport van Arcadis – dat ten onrechte geen rekening is gehouden met onderaannemers, passeert het hof, nu Flexvorm heeft gesteld dat zij alle werkzaamheden zelf zou uitvoeren en niet is in te zien waarom die stelling nadere onderbouwing zou behoeven, nu ook de aannemingsovereenkomst op dat uitgangspunt berust.