ECLI:NL:GHAMS:2015:3927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
200.160.690/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomsten tussen appellant en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter op 21 augustus 2014 een uitspraak deed over leaseovereenkomsten tussen [appellant] en Dexia Nederland B.V. [appellant] heeft op 18 november 2014 hoger beroep ingesteld. In de procedure heeft [appellant] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en dat Dexia zal worden veroordeeld tot terugbetaling van de door hem betaalde bedragen onder de leaseovereenkomsten, met rente en kosten. Dexia heeft verzocht om bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die niet in geschil zijn. Het hof heeft deze feiten als vaststaand aangenomen. De procedure betreft leaseovereenkomsten waarvan de echtgenote van [appellant] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging. Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als huurkoop en dat de echtgenote van [appellant] het recht had om deze overeenkomsten te vernietigen, omdat zij geen schriftelijke toestemming had gegeven.

Het hof heeft de inconsistenties in de verklaringen van de echtelieden beoordeeld en geconcludeerd dat de echtgenote van [appellant] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de zaak aangehouden in afwachting van een arrest van de Hoge Raad over de stuitende werking van de collectieve procedure van de stichting Eegalease en Dexia. De beslissing van het hof is aangehouden tot 19 april 2016.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.160.690/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2632154 DX EXPL 13-222
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 september 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 18 november 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 augustus 2014, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen in een procedure krachtens artikel 96 Rv tussen [appellant] en Dexia. Partijen hebben zich expliciet het recht voorbehouden om in hoger beroep te komen van dit vonnis.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat de onderhavige leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en - uitvoerbaar bij voorraad - Dexia zal worden veroordeeld te voldoen al hetgeen door [appellant] aan haar is betaald onder deze leaseovereenkomsten, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op door [appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan de echtgenote van [appellant] ( [X] , hierna: [X] ) bij brief van 11 februari 2005 de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [X] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Naar vaste jurisprudentie geldt het volgende. Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. Grief 1 faalt dan ook.
3.5
De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en vervolgens geoordeeld dat er voldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat [X] eerder dan drie jaar voor de datum van de vernietigingsbrief bekend is geworden met de leaseovereenkomsten. De echtelieden hebben, aldus de kantonrechter, op meerdere punten onderling en innerlijk tegenstrijdig verklaard. Om die reden zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven 2, 4 en 5 (grief 3 ontbreekt) op.
3.7
Het hof stelt vast dat de kantonrechter - samengevat - naast het feit dat de betalingen werden verricht vanaf een en/of-rekening, het volgende aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd:
- [X] heeft aanvankelijk verklaard dat zij eerdere leaseovereenkomsten misschien heeft verscheurd, later in het getuigenverhoor weet zij het zeker;
- [X] heeft verklaard dat zij de leaseovereenkomsten heeft verscheurd omdat zij dacht dat [appellant] en zij daar niets mee te maken hadden, maar zij heeft ook erkend dat de naam van [appellant] op de leaseovereenkomsten stond;
- [appellant] heeft verklaard dat [X] de beslissing nam om de eerdere leaseovereenkomsten niet aan te gaan; in een nadere akte heeft [appellant] bestreden dat hij dit heeft verklaard: hij heeft [X] niet over deze leaseovereenkomsten verteld omdat zij erop tegen was;
- [X] heeft verklaard dat zij niet wist van eerdere leaseovereenkomsten waarmee haar man bezig was, terwijl zij ook heeft verklaard dat de naam van haar man op de (eerdere) leaseovereenkomsten stond;
- [appellant] heeft niet weersproken dat hij de eerdere leaseovereenkomsten heeft verscheurd (in de vernietigingsbrief staat tot twee maal toe “ik”); [appellant] heeft verklaard dat hij en [X] het misschien samen hebben gedaan, maar dat hij denkt dat [X] het heeft gedaan;
- [appellant] heeft verklaard dat [X] meeging naar de boekhouder, waarbij de grote lijnen van de balansen, waarop alle bankrekeningen stonden, met hen werden besproken. Dit is in strijd met de verklaringen van beiden dat [X] zich niet met financiële zaken bemoeide en met de verklaring van [X] dat [appellant] naar de boekhouder ging en dat zij nooit bij een gesprek met de boekhouder aanwezig was;
- [X] heeft verklaard dat zij niet spraken over sparen en pensioenopbouw, terwijl [appellant] heeft verklaard dat zij dat wel deden, zij het niet over concrete vormen;
- [appellant] heeft verklaard dat hij altijd naar het programma TROS Radar keek, en [X] niet altijd. [X] heeft verklaard dat zij en [appellant] nooit televisie keken omdat zij altijd werkten.
3.8
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de getuigen onderling en innerlijk tegenstrijdig hebben verklaard. In hoger beroep herhaalt [appellant] deze verklaringen in grote lijnen, met daarbij de enkele toevoeging dat deze naar waarheid zijn afgelegd en bovendien consistent zijn. Het hof volgt [appellant] niet hierin. [appellant] volstaat met een enkele herhaling van zijn stelling dat [X] zich niet met de financiën bemoeide, althans zeer beperkt en oppervlakkig, en dat [X] geen herinnering heeft aan gesprekken met de boekhouder, hetgeen weer in tegenspraak is met de door hem onder ede afgelegde verklaring dat [X] meeging naar de boekhouder. Dat de herinneringen van de beide echtelieden, 14 jaar na dato, niet meer geheel helder zijn, mag zo zijn, maar de stellingen en verklaringen van de beide echtelieden zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn dermate inconsistent dat een enkel beroep op tijdsverloop [appellant] niet kan baten. Het had op de weg van [appellant] gelegen om nader toe te lichten en te onderbouwen waarom, ondanks de inconsistenties, het bewijsvermoeden toch is weerlegd. Dat bewijsvermoeden is hier ontleend aan het gebruik van een zakelijke en/of-rekening waarvan te meer aannemelijk is dat beide echtelieden, die samen de zaak dreven en ook over omzetten spraken, kennis namen van de bankafschriften.
3.9
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden ook het hof tot het oordeel dat [X] eerder dan drie jaren vóór de vernietigingsbrief van 11 februari 2005 op de hoogte was van beide leaseovereenkomsten. Ook overigens zijn in hoger beroep door [appellant] geen feiten en omstandigheden aangevoerd die hieraan kunnen afdoen en het hof ziet dan ook geen aanleiding om de beide echtelieden opnieuw als getuige te horen. [appellant] heeft immers niet gesteld wat de echtelieden meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij reeds hebben gedaan. Gezien het voorgaande falen de grieven 2 tot en met 4 (grief 3 ontbreekt, zoals reeds opgemerkt).
3.1
Met grief 5 doet [appellant] een beroep op de stuitende werking van de collectieve procedure van de stichting Eegalease en Dexia. Dit hof heeft over deze situatie in het arrest van 20 januari 2015 (zaaknummer 200.089.406/01) prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Het is daarom aangewezen het arrest van de Hoge Raad af te wachten alvorens op deze kwestie te beslissen.
3.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak in verband met hetgeen in 3.10 is overwogen in de stand waarin deze zich thans bevindt naar de rol van 19 april 2016;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en R.H. de Bock door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 september 2015.