ECLI:NL:GHAMS:2015:3891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
21 september 2015
Zaaknummer
200.165.476/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over executoriaal derdenbeslag en beslagvrije voet

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, waarbij zij hem verwijt dat hij het door hem gelegde executoriaal derdenbeslag niet heeft opgeheven en de verkeerde beslagvrije voet heeft toegepast door haar vakantiegeld volledig in te houden. De klacht is ongegrond verklaard door de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, waarna klaagster in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft op 15 september 2015 de zaak behandeld. Klaagster heeft op 26 februari 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 20 januari 2015, waarin haar klacht ongegrond werd verklaard. De gerechtsdeurwaarder heeft op 1 april 2015 een verweerschrift ingediend. Tijdens de openbare zitting op 25 juni 2015 is klaagster niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder wel aanwezig was. Het hof heeft de stukken van de kamer en aanvullende producties van klaagster in overweging genomen. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij het beslag niet heeft opgeheven en de beslagvrije voet onjuist heeft vastgesteld. Het hof oordeelde dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar nieuw geformuleerde klacht en bevestigde de beslissing van de kamer. Het hof concludeerde dat de gerechtsdeurwaarder niet verwijtbaar heeft gehandeld, aangezien zijn opdrachtgevers niet akkoord gingen met een betalingsregeling. Tevens werd opgemerkt dat de gerechtsdeurwaarder na een arrest van de Hoge Raad zijn berekening van de beslagvrije voet heeft herzien.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.165.476/01 GDW
nummer eerste aanleg : 451.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 september 2015
inzake
[klaagster] ,
wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
tegen
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [X] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 26 februari 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 20 januari 2015. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 1 april 2015 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
Op 9 juni 2015 zijn van klaagster aanvullende producties ontvangen. Hierop heeft het hof aan partijen - kort gezegd - bericht dat het is toegestaan (tot tien dagen) voorafgaand aan de mondelinge behandeling nadere producties in het geding te brengen, mits die stukken gelijktijdig aan de wederpartij worden gezonden, en in het geval die stukken niet aan de wederpartij zijn gezonden en tegen overlegging daarvan bezwaar is gemaakt het hof op die stukken mogelijk geen acht zal slaan.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 juni 2015. Ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen is klaagster - zonder bericht van verhindering - niet verschenen.
Namens de gerechtsdeurwaarder is zijn gemachtigde verschenen, die aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota het woord heeft gevoerd.
Op de zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verklaard dat de op 9 juni 2015 door klaagster in het geding gebrachte stukken niet door de gerechtsdeurwaarder zijn ontvangen. Hierop heeft het hof ter zitting beslist dat die stukken buiten beschouwing worden gelaten.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft van verschillende opdrachtgevers vorderingen op klaagster in behandeling gekregen. Met betrekking tot een aantal van die vorderingen heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster op 26 oktober 2010 executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV in Amsterdam.
3.2.2.
Namens klaagster is tweemaal een voorstel voor een betalingsregeling gedaan. Die voorstellen hebben niet tot algehele betaling van de vorderingen geleid.
3.2.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft aan de hand van door klaagster in december 2011 verstrekte inkomensgegevens de beslagvrije voet vastgesteld.
3.2.4.
Op het door de afdeling Bureau Schuldhulpverlening van de gemeente [gemeente] op 3 juni 2014 namens klaagster gedane voorstel van betaling tegen finale kwijting, heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 24 juni 2014 aan klaagster laten weten dat de desbetreffende opdrachtgever hiermee niet akkoord ging.
3.2.5.
Vervolgens heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht om de beslagvrije voet aan te passen.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende.
i. De gerechtsdeurwaarder heeft, ondanks verzoeken daartoe, het door hem gelegde executoriaal derdenbeslag niet opgeheven;
ii. De gerechtsdeurwaarder heeft de verkeerde beslagvrije voet toegepast door het vakantiegeld van klaagster volledig in te houden.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Formeel
6.1.
Klaagster heeft in hoger beroep een nieuwe klacht geformuleerd met betrekking tot beslaglegging door de gerechtsdeurwaarder op de uitkering tegelijkertijd met een beslag op de te ontvangen toeslag. Hiervoor heeft te gelden dat voor deze klacht in hoger beroep geen plaats is. Klaagster zal in deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Inhoudelijk
Klachtonderdeel i.
6.2.
Het hof is van oordeel dat uit de door klaagster in hoger beroep overgelegde stukken niet duidelijk valt af te leiden dat klaagster een schuldregeling heeft getroffen waaraan de opdrachtgevers van de gerechtsdeurwaarders zich voor de bij hem in behandeling zijnde vorderingen hebben verbonden. Het hof is dan ook - evenals de kamer - van oordeel dat het de gerechtsdeurwaarder niet is te verwijten dat hij het derdenbeslag niet heeft opgeheven, nu zijn opdrachtgevers klaarblijkelijk niet akkoord gingen met het voorstel van betaling tegen finale kwijting. De kamer heeft dit klachtonderdeel terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel ii.
6.3.
Zowel in de beslagpraktijk als in de rechtspraak werd verschillend gedacht over het antwoord op de vraag welk deel van het vakantiegeld onder het beslag valt als de beslagene minder dan de beslagvrije voet had ontvangen in de maanden voorafgaande aan de uitkering van het vakantiegeld. In verband met deze onduidelijkheid is die vraag aan de Hoge Raad voorgelegd. Dat heeft geresulteerd in een arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2015:3068). Op grond daarvan kan achteraf worden vastgesteld dat het door de gerechtsdeurwaarder in klaagsters zaak ingenomen standpunt ten aanzien van de berekening van de beslagvrije voet over het te ontvangen vakantiegeld onjuist was. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is gelet op het voorgaande echter geen sprake. Hieraan voegt het hof nog toe dat uit de stukken van het dossier blijkt dat de gerechtsdeurwaarder naar aanleiding van vorenbedoeld arrest van de Hoge Raad tot herberekening van de voor klaagster geldende beslagvrije voet is overgegaan. De kamer heeft dit klachtonderdeel eveneens terecht ongegrond verklaard.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster in de door haar in hoger beroep nieuw geformuleerde klacht niet- ontvankelijk;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015 door de rolraadsheer.