ECLI:NL:GHAMS:2015:3843

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
200.145.860/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst door echtgenote op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een leaseovereenkomst door de echtgenote van de appellant. De appellant had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vorderingen van de appellant waren afgewezen. De echtgenote had bij brief van 20 juli 2007 de nietigheid van de leaseovereenkomst ingeroepen, maar Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging. Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van koop op afbetaling, en dat de echtgenote het recht had om deze overeenkomst te vernietigen omdat zij geen schriftelijke toestemming had gegeven voor het aangaan ervan. Het hof heeft het bewijsvermoeden dat de echtgenote eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomst ontzenuwd, op basis van getuigenverklaringen die consistent waren en de stellingen van de appellant ondersteunden. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van de appellant slagen, het vonnis van de kantonrechter heeft vernietigd en de vorderingen van de appellant heeft toegewezen. Dexia is veroordeeld tot terugbetaling van de door de appellant betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.145.860/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2282045 DX VERZ 13-132
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 september 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 april 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 13 februari 2014, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] en Dexia als verzoekers in een procedure ex artikel 96 Rv.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende een voorbehoud tot vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] ;
- akte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellant] , zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, en die van Dexia alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op een door [appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomst waarvan de echtgenote van [appellant] [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ) bij brief van 20 juli 2007 de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [echtgenote] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. [echtgenote] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
[appellant] heeft - kort samengevat - de kantonrechter verzocht voor recht te verklaren dat de leaseovereenkomst en de verlenging daarvan door de vernietigingsbrief buitengerechtelijke zijn vernietigd en Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van de leaseovereenkomst is betaald, met rente. De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening. [appellant] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft [appellant] en [echtgenote] als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet is weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat [echtgenote] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst.
Om die reden zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.7
Het hof zal allereerst ingaan op de grieven I en V, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling. Met deze grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat [appellant] er in is geslaagd tegenbewijs te leveren en daarmee het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
3.8
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening met de afgelegde getuigenverklaringen wèl is ontzenuwd. De getuigenverklaringen zijn op (alle) relevante onderdelen met elkaar in overeenstemming. Bovendien komen zij het hof niet ongeloofwaardig voor en bieden daarmee voldoende aanknopingspunten voor dit oordeel.
De getuigen hebben beiden verklaard dat [appellant] in november 2004, althans eind 2004 [echtgenote] heeft geïnformeerd over de leaseovereenkomst. [appellant] heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan na ontvangst van de eindafrekening van de leaseovereenkomst, gedateerd 5 november 2004. Beiden hebben verklaard dat [appellant] de bankzaken voor zijn rekening nam, dat er twee en/of-rekeningen waren en dat het salaris van [echtgenote] op de rekening bij de SNS-bank werd gestort. Zelden bekeek zij deze afschriften. Weliswaar had [echtgenote] ook een betaalpas van de andere en/of-rekening bij de Postbank, waarvan de bedragen inzake de leaseovereenkomst werden betaald, maar zij heeft verklaard nooit het saldo van deze rekening te hebben bekeken. Voorts hebben beiden verklaard dat de post werd gesorteerd door degene die het eerste thuis kwam. [echtgenote] verklaart dat er mogelijk post van Dexia tussen zat maar dat zij destijds niet wist wat het was en het gewoon neerlegde. Ook hebben beiden verklaard dat de belastingaangifte door een derde werd ingevuld en dat [echtgenote] volstand met het (vooraf) ondertekenen van de aangifte. Verder verklaart [echtgenote] dat de beide echtelieden geen concreet doel hadden voor het spaargeld en dat ze op enig moment een auto hebben gekocht voor [echtgenote] . Daarover heeft ook [appellant] verklaard dat ze hier samen over hebben beslist, maar dat hij bankzaken zelf regelde.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de inhoud van de telefoongesprekken die [appellant] voerde met Dexia (en die door Dexia als productie zijn overgelegd in hoger beroep) geen aanknopingspunt bieden voor de aanname van de kantonrechter dat [appellant] reeds in februari 2003 zijn echtgenote heeft ingelicht. Weliswaar maakt [appellant] Dexia in die gesprekken het verwijt dat een verlenging van de leaseovereenkomst heeft plaatsgevonden, maar daaruit volgt niet dat hij het bestaan van de leaseovereenkomst en/of de verlenging daarvan ook met [echtgenote] heeft gedeeld. Voorts valt, naar oordeel van het hof, uit de verklaring van [echtgenote] niet op te maken dat zij weleens naar de afschriften van de Postbankrekening keek. Wat betreft de mate waarin de echtelieden in overleg grote uitgaven deden acht het hof het niet ongeloofwaardig dat, zoals beide echtelieden hebben verklaard, zij samen beslisten over een auto, maar dat een uitgave voor een leaseovereenkomst niet is besproken nu [appellant] kennelijk gewoon was de bankzaken geheel zelfstandig af te handelen. Het hof acht het tegenbewijs derhalve geleverd.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat de grieven I en V slagen en dat daarmee het hoger beroep slaagt. De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vorderingen van [appellant] zullen worden toegewezen. Het door Dexia te betalen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing (minus dividenduitkeringen), is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 13 februari 2014 en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door partijen gesloten leaseovereenkomst genaamd “WinstVerDriedubbelaar” met contractnummer [nummer] en de verlengingsovereenkomst rechtsgeldig op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door [appellant] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomst is voldaan, te verminderen met hetgeen [appellant] op grond van de leaseovereenkomst van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing (minus dividenduitkeringen), is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 75,00 aan verschotten en € 350,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 401,85 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 205,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.W.M. Tromp en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015.