ECLI:NL:GHAMS:2015:3705

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
200.059.452/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aandelenleaseovereenkomsten en vernietigingsbevoegdheid echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Bank Nederland N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de nietigheid van zes leaseovereenkomsten is ingeroepen door de echtgenote van de contractant. De echtgenote heeft haar vernietigingsbevoegdheid behouden omdat zij niet op het Dexia Aanbod is ingegaan. Het hof oordeelt dat Dexia wordt toegelaten tot bewijs dat de echtgenote eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. De feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en het hof neemt deze als vaststaand aan. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd door de echtgenote, omdat zij geen schriftelijke toestemming had gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten. Dexia stelt dat de echtgenote het aanbod heeft aanvaard, maar het hof oordeelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De procedure is complex en draait om de vraag of de echtgenote haar vernietigingsbevoegdheid heeft behouden en of Dexia kan bewijzen dat zij eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof houdt verdere beslissingen aan en bepaalt dat Dexia getuigen kan voorbrengen om haar stellingen te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.059.452/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1032876 / DX EXPL 09-168
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 september 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 9 februari 2010, hersteld bij dagvaarding van 26 februari 2010, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 2 december 2009, gewezen tussen haar als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met één productie;
- akte van [geïntimeerde] , met één productie;
- akte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en haar - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot betaling van € 151.977,70 met rente, met beslissingen over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in haar memorie is vermeld met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2. feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. De echtgenoot van [geïntimeerde] , [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot] ), en [geïntimeerde] hebben tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hen niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op zes door [echtgenoot] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten (door de kantonrechter genummerd I tot en met VI) waarvan [geïntimeerde] de nietigheid heeft ingeroepen bij brief van 10 februari 2003. Dexia stelt zich primair op het standpunt dat [echtgenoot] en [geïntimeerde] het Dexia Aanbod hebben aanvaard en hiermee een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten zodat [geïntimeerde] mitsdien niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten. Subsidiair stelt Dexia zich op het standpunt dat er geen sprake is van huurkoop (ten aanzien van de leaseovereenkomsten III, IV en VI) en dat het vernietigingsrecht van [geïntimeerde] is verjaard (ten aanzien van de leaseovereenkomsten I en II).
3.3
De kantonrechter heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, geoordeeld dat het Dexia Aanbod enkel door [echtgenoot] is ondertekend en niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg staat, dat ook de leaseovereenkomsten III, IV en VI zijn aan te merken als huurkoop, dat het beroep van Dexia op verjaring wordt verworpen en dat [geïntimeerde] mitsdien de leaseovereenkomsten rechtsgeldig heeft vernietigd. Op die grond is het door [geïntimeerde] gevorderde toegewezen.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia op met twee grieven.
Grief Iziet op het al dan niet aanvaarden van het Dexia Aanbod door [geïntimeerde] .
Grief IIziet op de beslissing van de kantonrechter om Dexia niet toe te laten tot het bewijs dat [geïntimeerde] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 10 februari 2003 kennis droeg van de leaseovereenkomsten I en II.
3.5
Het hof zal allereerst ingaan op de vraag of [geïntimeerde] het Dexia Aanbod al dan niet heeft aanvaard. Uit het over en weer door partijen gestelde blijkt dat de beide echtelieden het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod hebben ondertekend op respectievelijk 24 maart 2003 ( [geïntimeerde] ) en 29 maart 2003 ( [echtgenoot] ) zonder een keuze te hebben gemaakt tussen de alternatieven, kort samengevat, aangeduid als
“Ja, ik ga in op het Dexia Aanbod.”En
“Nee, ik ga niet in op het Dexia Aanbod”.Vervolgens heeft Dexia aan [echtgenoot] een brief gezonden (gedateerd 27 mei 2003) waarin het volgende staat vermeld:
“Recent heeft u een brief ontvangen waarbij wij u het Dexia Aanbod hebben gedaan. U heeft hierop niet volledig gereageerd en inmiddels is de termijn verstreken waarbinnen u zich voor het Dexia Aanbod had kunnen aanmelden. (…) Daarom hebben wij besloten de aanmeldingstermijn voor het Dexia Aanbod te verlengen tot 13 juni 2003.
Hierbij ontvangt u in tweevoud een nieuw Aanmeldingsformulier. Wij verzoeken u hetvolledig ingevulde en ondertekende Aanmeldingsformulier voor 13 juni 2003 aan ons toe te zenden.(…)”
Vervolgens heeft [echtgenoot] op 10 juni 2003 het nieuwe Aanmeldingsformulier ondertekend en daarbij gekozen voor het vakje
“Ja, ik ga in op het Dexia Aanbod.”.[geïntimeerde] heeft het formulier niet ondertekend.
Het hof is van oordeel dat uit de brief van Dexia van 27 mei 2003 genoegzaam blijkt dat er, ook wat Dexia betreft, met het Aanmeldingsformulier van maart 2003 geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen: er wordt immers door Dexia een nieuw aanbod gedaan, met een nieuwe beslistermijn. Vervolgens is alleen [echtgenoot] ingegaan op dit nieuwe aanbod. Uit deze gang van zaken is, naar oordeel van het hof, niet af te leiden dat de wil van [geïntimeerde] erop was gericht om in te gaan op het Dexia Aanbod. Aldus heeft [geïntimeerde] haar vernietigingsbevoegdheid, zoals die in deze procedure aan de orde is, behouden en faalt de grief.
3.6
Uit het voorgaande blijkt dat [geïntimeerde] haar recht heeft behouden om op grond van artikel 1:89 lid 1 BW de leaseovereenkomsten - die moeten worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW - te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [echtgenoot] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
Uit artikel 3:52, lid 1, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging, een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd.
3.7
De leaseovereenkomsten III tot en met VI zijn minder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 10 februari 2003 aangegaan. Ten aanzien van de leaseovereenkomsten I en II heeft Dexia een beroep op verjaring gedaan. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot
- [geïntimeerde] - daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomsten. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. Dexia heeft in dat verband, in eerste aanleg, aangevoerd dat het binnen Nederlandse gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat beleggingsbeslissingen met instemming van beide partners worden genomen en dat een echtpaar een en/of-rekening heeft. In hoger beroep heeft Dexia zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] van aanvang af weet heeft gehad van de leaseovereenkomsten, althans meer dan drie jaar voor de ontvangst van de vernietigingsverklaring wetenschap heeft verkregen, en bewijs aangeboden met alle middelen rechtens, het horen van getuigen daaronder begrepen.
heeft het standpunt van Dexia gemotiveerd betwist. [echtgenoot] heeft de leaseovereenkomsten afgesloten zonder met haar te overleggen, op grond van de taakverdeling tussen hen die erop neer kwam dat [echtgenoot] de financiële zaken voor zijn rekening nam. [geïntimeerde] vertrouwde daarop. [echtgenoot] wilde de verwachte opbrengsten gebruiken als aanvulling voor zijn pensioen. De maandelijkse betalingen werden voorts verricht van een rekening die alleen op naam van [echtgenoot] stond. [geïntimeerde] had geen betaalpas van deze rekening. Verder werd de post voornamelijk door [echtgenoot] gesorteerd en geopend en werden de belastingaangiftes ingevuld door een boekhouder, nadat [geïntimeerde] haar handtekening op de aangifte had geplaatst. Zij las de aangifte nimmer door. Medio 2003 is [geïntimeerde] door [echtgenoot] geïnformeerd over de leaseovereenkomsten, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
3.8
Het hof acht de door Dexia aangevoerde feiten en omstandigheden niet dermate overtuigend dat daaraan ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden kan worden ontleend in die zin dat wordt vermoed dat [geïntimeerde] , behoudens tegenbewijs, eerder dan drie jaren voor de beroepen op de nietigheid van de leaseovereenkomsten I en II met het bestaan daarvan bekend was. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat in dit geval geen sprake is van een en/of-rekening welke in beginsel wel een dergelijk vermoeden rechtvaardigt.
Dat betekent dat Dexia, conform haar bewijsaanbod, volgens de hoofregel van artikel 150 Rv zal worden toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] eerder dan drie jaren voordat zij bij brief van 10 februari 2003 een beroep op nietigheid van de leaseovereenkomsten I en II heeft gedaan, bekend was met het bestaan van die overeenkomsten.
3.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat Dexia toe tot het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde] eerder dan drie jaar voordat zij deze bij brief van 10 februari 2003 buitengerechtelijk heeft vernietigd met het bestaan van de leaseovereenkomsten I en II bekend is geworden;
bepaalt dat als Dexia dit bewijs wenst te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de advocaat van Dexia uiterlijk op 6 oktober 2015 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de door Dexia voor te brengen getuigen in de periode van oktober tot en met december 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof zal verzoeken een datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.W.M. Tromp en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 september 2015.