ECLI:NL:GHAMS:2015:3608

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
200.141.452/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst door echtgenote op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW; bewijsvermoeden niet ontzenuwd

In deze zaak gaat het om de vernietiging van leaseovereenkomsten door de echtgenote van de appellant, op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De appellant, die in hoger beroep is gekomen, heeft de kantonrechter in Amsterdam aangeklaagd over de leaseovereenkomsten die hij met Dexia heeft gesloten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de echtgenote van de appellant, [naam echtgenote], de nietigheid van de leaseovereenkomsten heeft ingeroepen, maar Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter een bewijsvermoeden heeft aangenomen dat de echtgenote eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Dit bewijsvermoeden is door de appellant niet ontzenuwd, wat leidt tot de conclusie dat de rechtsvordering van de echtgenote tot vernietiging is verjaard. Het hof heeft de zaak aangehouden in verband met een subsidiair beroep op zorgplicht door Dexia, waarbij de vraag aan de orde is of de verplichtingen uit de leaseovereenkomsten een onaanvaardbare zware last op de appellant legden. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij het hof de zaak heeft verwezen naar een rolzitting op 19 april 2016.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.141.452/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1399552 DX EXPL 12-412
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 september 2015
inzake
[X],
wonend te [a] ,
appellant in principaal appel, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
geïntimeerde in principaal appel, tevens appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 januari 2014 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 juni 2013 en 6 november 2013, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte vermeerdering van eis;
- akte uitlating van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellant] , zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen en de reconventionele vorderingen van Dexia zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Dexia heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het hoger beroep van [appellant] zal verwerpen, en in incidenteel appel dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van Dexia , zoals geformuleerd in de memorie van grieven in incidenteel appel, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten en rente.
In incidenteel appel heeft [appellant] geconcludeerd tot verwerping, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis van 12 juni 2013 onder 2 en in het vonnis van 6 november 2013 onder 1 feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2.
Deze procedure ziet op de door [appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten, die door de kantonrechter zijn aangeduid als leaseovereenkomsten I tot en met IV. Leaseovereenkomst IV is verlengd.
Ten aanzien van twee van deze leaseovereenkomsten - genummerd I en II - heeft de echtgenote van [appellant] , [naam echtgenote] (hierna: [de echtgenote] ) de nietigheid ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [de echtgenote] tot vernietiging daarvan. Ten aanzien van de leaseovereenkomsten III en IV heeft [appellant] gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld.
Het hof zal allereerst ingaan op de leaseovereenkomsten I en II.
3.3.
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. Chatzigeorgiou heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4.
Naar vaste jurisprudentie geldt het volgende. Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia , rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5.
De kantonrechter heeft - in overeenstemming met vaste jurisprudentie - ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden - dat [de echtgenote] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 20 december 2004 op de hoogte was van de leaseovereenkomsten - ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van deze leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening. De kantonrechter heeft [appellant] en [de echtgenote] als getuigen gehoord en vervolgens geoordeeld dat de getuigenverklaringen onvoldoende aanknopingspunten bevatten om te kunnen concluderen dat [appellant] is geslaagd in het ontzenuwen van het bewijsvermoeden. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat [de echtgenote] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten.
3.6.
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met vier grieven in principaal appel. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.7.
Naar het hof begrijpt heeft de kantonrechter bij het aannemen van het bewijsvermoeden, naast het feit dat de betalingen werden verricht vanaf een en/of- rekening, mede het volgende in acht genomen:
- de getuigen hebben niet overtuigend kunnen verklaren waarom [de echtgenote] wel op de hoogte was van de eerste leaseovereenkomst (gesloten in 1996 en in 2001 beëindigd met winst, in deze procedure verder niet aan de orde), het doel ervan en de uitkering daarop, en van de leaseovereenkomsten III en IV, maar niet van de leaseovereenkomsten I en II;
- [appellant] heeft tegenstrijdig verklaard over de betrokkenheid van [de echtgenote] bij financiële aangelegenheden;
- [de echtgenote] heeft verklaard niet veel te weten van de financiële positie van het echtpaar en zich niet met geldzaken te bemoeien, terwijl zij wel betrokken was bij de andere drie leaseovereenkomsten en voorts met Dexia heeft gebeld na het gestelde moment van wetenschap, het Dexia Aanbod niet heeft willen tekenen en daarin, naar eigen zeggen, het laatste woord had. Volgens de kantonrechter strookt dit niet met de verklaringen die de echtgenoten hebben afgelegd over de culturele achtergrond van [de echtgenote] , te weten dat zij uit een patriarchale cultuur komt waar haar vader de financiën deed, en dat zij zich daarom niet met financiën bezighield.
3.8
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de rechtsvordering van [de echtgenote] tot vernietiging van de leaseovereenkomsten is verjaard. In hoger beroep heeft [appellant] zijn verklaring herhaald waarom hij [de echtgenote] niet heeft geïnformeerd over de leaseovereenkomsten I en II. [appellant] heeft niet (nader) onderbouwd - hetgeen wel op zijn weg had gelegen - waarom hij verwachtte dat [de echtgenote] juist deze leaseovereenkomsten niet zou willen sluiten. De echtelieden hadden immers sinds 1996 een leaseovereenkomst, waarvan [appellant] haar had verteld dat het een goed renderend product was en haar (al dan niet door een financiële tussenpersoon) goede resultaten in het vooruitzicht waren gesteld. In 2002 is [de echtgenote] , zo begrijpt het hof uit de getuigenverklaringen, akkoord gegaan met twee nieuwe leaseovereenkomsten. De eerste leaseovereenkomst was inmiddels tot een einde gekomen met winst en deze winst kon, aldus [appellant] , worden gebruikt voor de nieuwe leaseovereenkomsten. Gezien deze gang van zaken en de kennelijke houding van [de echtgenote] ten aanzien van leaseovereenkomsten is het voor het hof, zonder verdere uitleg van [appellant] die ontbreekt, niet duidelijk waarom zij, volgens [appellant] , niet akkoord zou hebben willen gaan met de leaseovereenkomsten I en II in 2000. Dat op deze overeenkomsten slechts één handtekening vereist was maakte het [appellant] mogelijk om die overeenkomsten te sluiten maar biedt geen verklaring voor het niet overleggen met [de echtgenote] .
Het hof is voorts van oordeel dat ook de wijze waarop de echtelieden hebben verklaard over de financiële gang van zaken niet eenduidig is. [appellant] licht in hoger beroep zijn als getuige afgelegde verklaring nog toe in die zin dat hij in zijn algemeenheid niet met [de echtgenote] sprak over financiële zaken, maar hij heeft als getuige ten slotte ook verklaard dat hij meestal wel dingen met zijn vrouw besprak en alleen over de twee leaseovereenkomsten niets heeft gezegd. [appellant] stelt in dit verband dat hij nooit aangaf hoeveel hij precies verdiende, hoeveel en waar hij spaarde, hoe hij de belastingaangifte had ingevuld of hoeveel pensioen hij zou krijgen, maar dat hij wel in het algemeen vertelde over de financiële zaken die hij regelde; over de betreffende leaseovereenkomsten heeft hij niets gezegd omdat hij die stiekem had gesloten. Het hof constateert dat ook deze nadere toelichting niet eenduidig is: de toelichting van [appellant] ontbeert een verklaring waarom hij zijn echtgenote wel inlichtte over hoe hij financiële zaken regelde, maar niet over het feit dat hij (in dat kader) twee leaseovereenkomsten had afgesloten.
3.9
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden ook het hof tot het oordeel dat het bewijsvermoeden dat [de echtgenote] eerder dan drie jaren vóór de vernietigingsbrief van 20 december 2004 op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten I en II niet is ontzenuwd, zodat van die wetenschap moet worden uitgegaan. Ook overigens zijn in hoger beroep door [appellant] geen feiten en omstandigheden aangevoerd die hieraan kunnen afdoen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de beide echtelieden opnieuw als getuige te horen, nu niet is aangevoerd dat zij meer of anders kunnen verklaren dan zij reeds hebben gedaan.
3.1
Gezien het voorgaande dient de door [appellant] subsidiair ingestelde vermeerdering van eis aan de orde te komen. In hoger beroep heeft [appellant] immers subsidiair een beroep gedaan op schending van de zorgplicht door Dexia , voorafgaand aan het sluiten van leaseovereenkomst I. Aldus is in dit appel (mede) aan de orde de vraag of - kort gezegd - naar redelijke verwachting de verplichtingen uit de leaseovereenkomsten een onaanvaardbare zware last op [appellant] legden. Ook ten aanzien van de leaseovereenkomsten III en IV is deze vraag aan de orde en het incidenteel appel ziet hierop.
3.11
Bij rolbeslissing van 2 december 2014 heeft dit hof aanhangige Dexiazaken, waarin deze vraag eveneens een rol speelt, verwezen naar de hierna te noemen roldatum. Het hof wil hiermee voorkomen dat in onderling vergelijkbare zaken uiteenlopende uitspraken worden gewezen. Het is daarom aangewezen de reeds ingestelde cassatieberoepen in andere zaken af te wachten, waarin verschillende algemene vragen aan de Hoge Raad zijn voorgelegd, alvorens verder wordt geprocedeerd.
3.12
In deze zaak zal het hof overeenkomstig beslissen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak in verband met hetgeen in 3.11 is overwogen in de stand waarin deze zich thans bevindt naar de rol van 19 april 2016;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en
R.H. de Bock en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 september 2015.