In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een bedrag van € 257.500 als belastbare winst heeft aangemerkt. Dit bedrag was eerder door [X] B.V. geleend van [E] zonder rente en zonder zekerheden, wat door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de lening niet als onzakelijk kon worden gekwalificeerd, omdat er geen sprake was van verbondenheid tussen [X] B.V. en [E]. In hoger beroep herhaalde de belanghebbende haar standpunt dat de lening onzakelijk was en dat de kwijtschelding in de kapitaalsfeer moest worden afgewikkeld. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van een onzakelijke lening. De inspecteur had de vrijval van de schuld terecht tot de belastbare winst gerekend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.