ECLI:NL:GHAMS:2015:3176

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
200.138.445/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van leaseovereenkomsten en verjaring in aandelenleasezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van diverse leaseovereenkomsten die door de echtgenote van de geïntimeerde zijn ingeroepen. De appellante, Dexia Nederland B.V., had de vernietigingsbrief van de echtgenote ontvangen, maar het hof oordeelde dat Dexia had moeten begrijpen dat de echtgenote alle verlieslatende leaseovereenkomsten wilde vernietigen. De zaak betreft leaseovereenkomsten die door de echtgenote zijn aangegaan zonder haar schriftelijke toestemming, wat in strijd is met artikel 1:89 BW. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomsten niet was verjaard, omdat de echtgenote niet eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de door de geïntimeerde betaalde bedragen op basis van de leaseovereenkomsten. De kosten van het geding zijn voor Dexia, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.138.445/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1349651 DX EXPL 12-184
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 augustus 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 21 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 23 oktober 2013, gewezen tussen haar als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie en gedaagde in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel, met producties;
- akte uitlating van [geïntimeerde] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, die van Dexia alsnog zal toewijzen, en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep zoals in zijn memorie is vermeld, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 1 mei 2013 onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op door [geïntimeerde] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten (genummerd 1 tot en met 11) waarvan de echtgenote van [geïntimeerde] , [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ) de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [echtgenote] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [echtgenote] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
Ten aanzien van de leaseovereenkomsten 1 tot en met 8, 10 en 11 heeft de kantonrechter ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van deze leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening. [geïntimeerde] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten dat [echtgenote] eerder dan drie jaar vóór - respectievelijk - de vernietigingsbrieven van 26 januari 2004, 11 november 2004 en 1 september 2006 kennis heeft gekregen van de voornoemde leaseovereenkomsten.
3.6
Ten aanzien van leaseovereenkomst 9 heeft de kantonrechter Dexia in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat [echtgenote] eerder dan drie jaren vóór de vernietigingsbrief van 26 januari 2004 daadwerkelijk bekend was met deze leaseovereenkomst.
3.7
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] en [echtgenote] en hun zoon [A] als getuigen gehoord. Ten aanzien van de leaseovereenkomsten 1, 3, 5 tot en met 8, 10 en 11 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden heeft weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat [echtgenote] tijdig de nietigheid heeft ingeroepen van deze leaseovereenkomsten.
Ten aanzien van de leaseovereenkomsten 2 en 4 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het bewijs op verjaring slaagt, nu [echtgenote] deze leaseovereenkomsten eerst bij brief van 1 september 2006 heeft vernietigd. Ten aanzien van deze leaseovereenkomsten heeft de kantonrechter voorts geoordeeld dat de door [geïntimeerde] gestelde schade aan door hem betaalde termijnen/inleg geheel voor zijn rekening dient te blijven.
Ten aanzien van leaseovereenkomst 9 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia er niet in geslaagd is bewijs te leveren van haar stelling dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 11 november 2004 daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van deze leaseovereenkomst.
Met inachtneming van het vorengaande zijn de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van Dexia afgewezen.
3.8
Tegen laatstgenoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op in principaal appel en [geïntimeerde] in incidenteel appel. Voorts heeft [geïntimeerde] nog voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
De leaseovereenkomsten 1, 3, 5 tot en met 8, 10 en 11
3.9
Evenals de kantonrechter acht het hof het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening op grond van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd. De beide echtelieden hebben eenduidig verklaard over het moment - eind 2003 - waarop [geïntimeerde] , met zoveel woorden, [echtgenote] heeft geïnformeerd over de leaseovereenkomsten die hij was aangegaan. Voorts hebben zij beiden verklaard dat [echtgenote] voor het eerst op de hoogte is geraakt van het bestaan van enige leaseovereenkomst door wat zij heeft opgevangen uit een gesprek tussen [geïntimeerde] en hun zoon, begin 2003. Ook de zoon verklaart daarover en plaatst dat begin 2003. Dat [echtgenote] in het telefoongesprek van 11 april 2003 (waarvan Dexia in hoger beroep een geluidsopname heeft overgelegd) heeft medegedeeld
“(…) ik weet dus dat mijn man en ik het zelf ook hebben en ik bemoei me er niet veel mee maar je vangt wel eens wat op en dan denk ik o o o, wat een zooitje”kan hier dan ook niet aan afdoen.
Voor het overige herhaalt Dexia, ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij [echtgenote] , verschillende in eerste aanleg reeds genoemde omstandigheden zoals de veelheid aan telefonische contacten met [geïntimeerde] , de hoeveelheid post en de belastingaangifte, maar haar argumenten betreffen in essentie veronderstellingen en aannames. Al met al is hetgeen Dexia stelt niet voldoende om te kunnen vaststellen dat [echtgenote] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrieven daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor. Het hof tekent hier ten slotte bij aan dat, gezien het voorgaande, verder in het midden kan blijven of de betalingen werden gedaan vanaf een en/of-rekening dan wel vanaf de privérekening van [geïntimeerde] die pas eind 2003 is omgezet in een en/of-rekening.
Leaseovereenkomst 9
3.1
Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat Dexia er niet in geslaagd is bewijs te leveren dat [echtgenote] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 11 november 2004 daadwerkelijk op de hoogte was van leaseovereenkomst 9. Hetgeen hiervoor in 3.9 is overwogen geldt onverkort ten aanzien van de wetenschap van [echtgenote] ten aanzien van deze leaseovereenkomst.
Leaseovereenkomsten 2 en 4
3.11
Ten aanzien van deze leaseovereenkomsten betoogt [geïntimeerde] (in het incidenteel appel) dat ook deze leaseovereenkomsten zijn vernietigd bij brief van 26 januari 2004. In de (voorgedrukte) vernietigingsbrief heeft [echtgenote] , na de zinsnede
“Het gaat daarbij - voorzover ik kan nagaan - om de volgende contracten: (…)”nummers en namen van zes leaseovereenkomsten ingevuld, waaronder de leaseovereenkomsten afgesloten in 1997 (leaseovereenkomst 1) en 2000 (leaseovereenkomst 9). [geïntimeerde] betoogt dat uit de brief afdoende blijkt dat dat [echtgenote] alle verlieslatende overeenkomsten heeft willen vernietigen die [geïntimeerde] heeft gesloten.
Het hof is van oordeel dat Dexia de vernietigingsbrief, in de gegeven omstandigheden, in die zin had moeten begrijpen. De te vernietigen leaseovereenkomsten waren alle immers gesloten in de periode 1997 tot 2000 en niet valt in te zien dat [echtgenote] de intentie had een deel van de in deze periode afgesloten leaseovereenkomsten te vernietigen en een uitzondering zou maken voor de leaseovereenkomsten 2 en 4.
Uit de tekst van de brief (die destijds kennelijk door de Stichting Eegalease ter beschikking is gesteld) blijkt voorts niet dat de contractgegevens zijn bedoeld als een limitatieve opsomming, nu deze vooraf wordt gegaan door de zinsnede
“voor zover ik kan nagaan”. Voorts is ook de zin
“Nu mijn toestemming ontbreekt beroep ik mij op de vernietigingsgrond als opgenomen in artikel 1:89 BW, hetgeen tot gevolg heeft dat alle zonder mijn toestemming gesloten overeenkomsten met terugwerkende kracht geacht moeten worden niet tot stand te zijn gekomen”opgenomen, waaruit blijkt dat het de bedoeling is om
alleleaseovereenkomsten te vernietigen. Al met al is het hof dan ook van oordeel dat ook de leaseovereenkomsten 2 en 4 tijdig zijn vernietigd. Het vonnis zal in zoverre worden vernietigd en Dexia zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen in het kader van deze leaseovereenkomsten door [geïntimeerde] is betaald.
3.12
Het bewijsaanbod zal worden gepasseerd, nu dit slechts in algemene bewoordingen is gesteld en niet in enig opzicht is geconcretiseerd.
3.13
Met het voorgaande faalt grief I van het principaal appel. Daarmee faalt ook grief II. In het incidenteel appel slaagt grief I. [geïntimeerde] heeft geen belang meer bij een behandeling van grief II in het incidenteel appel.
3.14
Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart voor recht dat de leaseovereenkomsten met nummers [nummer] (WinstVerDriedubbelaar) en [nummer] (WinstVerDriedubbelaar) rechtsgeldig op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd, vernietigt het bestreden vonnis in zoverre, en veroordeelt Dexia aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen door [geïntimeerde] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomsten is voldaan, te verminderen met hetgeen [geïntimeerde] op grond van de leaseovereenkomsten van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing (minus dividenduitkeringen), is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 447,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, R.H. de Bock en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2015.