Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
23 oktober 2014. Bij die beslissing heeft – naar het hof begrijpt – de kamer het verzet van klager tegen de beschikking van 6 mei 2014 van de voorzitter van de kamer gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard, de door klager tegen geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders) ingediende klacht gegrond verklaard voor zover die betrekking had op de gelegde bankbeslagen en aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel opgelegd van betaling van een geldboete van € 2.500,-.
2.De stukken van het geding
3.De feiten
25 augustus 2013 was beantwoord, zijn deze kosten later gecrediteerd. Verder is klager een overzicht van de opbouw van de vordering verstrekt. Klager en de gerechtsdeurwaarders hebben per e-mail nog gecorrespondeerd.
4.Het standpunt van klager
5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders
6.De beoordeling
18 mei 2014 naar voren heeft gebracht en het verzet gedeeltelijk gegrond verklaard. Uitsluitend tegen de beslissing van de kamer met betrekking tot de klacht over de gelegde bankbeslagen staat hoger beroep open. Het klachtonderdeel dat ziet op de onnodig korte betalingstermijn van drie dagen kan in hoger beroep niet meer aan de orde komen. Dit geldt naar het oordeel van het hof ook ten aanzien van het klachtonderdeel waar de kamer – gezien de inhoud van het verzetschrift – niet (meer) op is ingegaan (betreffende raadpleging GBA). Terecht heeft klager dan ook alleen bezwaren aangevoerd tegen de beslissing van de kamer over de bankbeslagen. In de weergave van de klacht in deze beslissing onder 4. is met het voorgaande reeds rekening gehouden.