De vraag of het leggen van verschillende beslagen ten last van één debiteur over een langere periode tot tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen leidt, zal het hof beantwoorden aan de hand van het rapport van het BFT. Uit dat rapport blijkt dat in 2010 en 2011 door de gerechtsdeurwaarders structureel en in een groot aantal zaken over een langere periode (vrijwel gelijktijdig) onder ten minste twee banken beslag is gelegd. In ruim veertig procent van alle zaken - 2.702 in totaal - is ten laste van dezelfde debiteur onder ten minste twee banken beslag gelegd.
In ruim dertien procent van de gevallen (711) hebben de gerechtsdeurwaarders loonbeslag gelegd en tevens beslag onder één bank.
In ruim dertig procent van alle zaken - 1.915 in totaal - is een samenloop van een loonbeslag en beslag onder ten minste twee banken aan de orde. De gerechtsdeurwaarders hebben de door het BFT geschetste werkwijze in voornoemde periode erkend.
Het hof is van oordeel dat de werkwijze in dergelijke zaken dient te zijn dat na voorafgaand onderzoek in het desbetreffende dossier zo nodig loonbeslag onder de werkgever van de debiteur wordt gelegd en/of beslag op een bankrekening van een debiteur. In een voorkomend geval zal beslag onder twee banken kunnen worden gelegd. Hierbij zal telkens door een gerechtsdeurwaarder moeten worden beoordeeld of die wijze van aanpak niet onredelijk is, gelet op de daarbij te maken executiekosten die in beginsel voor rekening van de schuldenaar komen. Het hof acht het de gerechtsdeurwaarders te verwijten dat zij structureel en in een dermate groot aantal dossiers direct bij aanvang van de executie, vrijwel gelijktijdig, telkens onder twee banken beslag hebben gelegd. Dat de gerechtsdeurwaarders voorafgaand aan het leggen van het beslag contact hebben gehad met diverse banken die aan hen informatie over debiteuren verschaften, wat hiervan verder ook zij, doet hieraan niet af. De gerechtsdeurwaarders hebben in dit verband namelijk ter zitting in hoger beroep verklaard dat deze beslagen veelal geen doel troffen en meer exploten en beslagen moesten worden tegengeboekt en zij om die reden deze werkwijze hebben gewijzigd.
De omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarders in voormelde periode een orderportefeuille inclusief personeel hebben overgenomen en dat die medewerkers de gewraakte werkwijze hanteerden, maakt het voorgaande niet anders. De gerechtsdeurwaarders zijn immers verantwoordelijk voor de inrichting van hun kantoororganisatie en het handelen van hun medewerkers, ook als aan die medewerkers een zekere zelfstandigheid wordt gegeven om hun werkzaamheden te verrichten. Dit dient tuchtrechtelijk voor rekening en risico van de gerechtsdeurwaarders te komen. De gerechtsdeurwaarders hebben ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat in de periode 2011/2012 op het kantoor in [plaats] 2 toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders en 14 of 15 medewerkers en op het kantoor [plaats] 1 toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder en 3 medewerkers werkzaam waren. Het hof acht het onaannemelijk dat bij een kantoororganisatie van die omvang een dergelijke werkwijze (voor het kantoor te[plaats] ging het in 2011 om gemiddeld 140 bankbeslagen per week) pas na geruime tijd bij de gerechtsdeurwaarders bekend zou zijn geworden, zoals de gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd. Overigens doet dit aan vorenbedoelde verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarders niets af.
Verder leidt deze werkwijze logischerwijs ertoe dat er extra kosten aan de debiteur in rekening worden gebracht, ook door de desbetreffende banken onder welke de beslagen zijn gelegd. De gerechtsdeurwaarders hebben in dit verband aangevoerd dat al tijdens de behandeling van de door het BFT bekeken dossiers kosten zijn gecrediteerd en dus niet bij de desbetreffende schuldenaar in rekening zijn gebracht. Nu dit niet nader is onderbouwd, is dit echter onvoldoende aannemelijk geworden.