ECLI:NL:GHAMS:2015:2837

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
200.131.639-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot vernietiging van leaseovereenkomsten en verjaringseisen in civiele rechtszaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak. Het hof had eerder op 23 september 2014 een tussenarrest gewezen waarin de geïntimeerde, de echtgenoot van de vrouw die de leaseovereenkomsten had vernietigd, in de gelegenheid was gesteld om tegenbewijs te leveren. De vrouw, aangeduid als [X], had de leaseovereenkomsten meer dan drie jaar voor de buitengerechtelijke vernietiging ontdekt, wat leidde tot de vraag of de bevoegdheid tot vernietiging was verjaard. Het hof oordeelde dat de grief van Dexia, die stelde dat [X] nooit een rechtsgeldige vernietigingsverklaring had afgelegd, tardief was. Dit was in strijd met de goede procesorde, aangezien alle grieven bij de memorie van grieven naar voren moesten worden gebracht. Het hof achtte de getuigenverklaringen van [X] en haar echtgenoot, [geïntimeerde], consistent en geloofwaardig. Zij verklaarden dat de financiën in hun huwelijk door [geïntimeerde] werden beheerd en dat [X] niet op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof concludeerde dat Dexia niet had aangetoond dat de verjaringseisen van toepassing waren en bekrachtigde het vonnis waarvan beroep. Dexia werd veroordeeld in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.131.639/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1266249 DX EXPL 11-278
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juli 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 23 september 2014 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt naar dit arrest verwezen.
Bij genoemd arrest is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat zijn echtgenote […] (hierna: [X]) meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden.
Ingevolge het tussenarrest heeft [geïntimeerde] zichzelf en [X] op 4 december 2014 als getuigen doen horen. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is bij de gedingstukken gevoegd.
Daarop hebben Dexia en [geïntimeerde] achtereenvolgens een memorie na enquête genomen. Dexia heeft in haar memorie een aanvullende grief opgenomen. [geïntimeerde] heeft in zijn memorie opnieuw bewijs aangeboden en daarbij een productie overgelegd.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof zal allereerst ingaan op de door Dexia, in haar memorie na enquête, opgeworpen grief, waarmee zij betoogt dat [X] nimmer een rechtsgeldige vernietigingsverklaring heeft afgelegd. De grief is tardief, gelet op de regel dat alle grieven bij memorie van grieven naar voren moeten worden gebracht. [geïntimeerde] heeft ook niet ingestemd met de grief. Ook doet zich niet de situatie voor dat de grief beoogt te voorkomen dat op basis van onjuiste feiten wordt beslist. Het gaat immers niet zozeer om een nieuw feit maar om de uitleg van een rechtshandeling. Zeker nu het hof in het tussenarrest onder 2 de door de kantonrechter vastgestelde feiten als vaststaand aanneemt - onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis waarin is vastgesteld dat [X] bij brief van 6 februari 2003 met een beroep op artikel 1:89 BW de leaseovereenkomsten heeft vernietigd - zou het toelaten van deze grief in strijd met de goede procesorde komen.
2.2
Ten aanzien van het door [geïntimeerde] te leveren tegenbewijs overweegt het hof als volgt.
2.3
[X] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Ik ben precies 45 jaar getrouwd met de heer [geïntimeerde]. Het was in onze verhouding zo dat ik mij in het geheel niet met de financiën bemoeide. Wij waren en zijn nog steeds in gemeenschap van goederen getrouwd en wij hebben tijdens het huwelijk allebei gewerkt. U vraagt mij naar de periode tussen 1995 en 2003. Wij hadden toen een en/of rekening waarop het salaris van ons allebei werd gestort en waarvan wij de betalingen deden. Ik kan mij het nummer van die rekening niet herinneren. Wij hadden ook een en/of spaarrekening. Van de betaalrekening had ik wel een betaalpasje, van de spaarrekening niet. Daar was wel een pasje van maar dat had mijn man.
De post die binnenkwam werd door degene die het eerste thuis kwam opgepakt. Als ik het eerste thuiskwam legde ik de post voor mijn man neer, in de kamer of boven op zijn bureau. Ik maakte geen post open. U vraagt mij naar de privépost op mijn naam, maar die kwam eigenlijk vrijwel nooit. Mijn man maakte alle enveloppen open en deed dat wat er gedaan moest worden, ik bemoeide mij daar helemaal niet mee. Mij is nooit post van Dexia opgevallen. De bankafschriften heb ik nooit opengemaakt. Ik ging ervan uit dat mijn salaris elke maand netjes gestort werd, maar ik controleerde dat niet. (..)Over grote uitgaven spraken wij samen. De enige grote uitgave die ik mij kan herinneren was de woonark die we 20 tot 25 jaar geleden hebben aangeschaft, die kostte twee of drie ton in guldens. Ik kan mij niet herinneren dat nadien sprake is geweest van leningen, een hypotheek of iets dergelijks. (…)
Ik weet dat mijn man spaarde voor de kleinkinderen, maar ik dacht dat dat via die spaarrekening ging. Ik weet niet om wat voor bedragen dat ging.
Begin januari 2003 heb ik in de krant gelezen over de Dexia-kwestie. Dat was de Gooi en Eemlander of de Telegraaf. Ik heb toen tegen mijn man gezegd: “je zal daar de dupe van zijn” of iets dergelijks. Hij heeft mij toen verteld dat hij ook aandelen leasecontracten had. Hij heeft niet gezegd hoeveel dat er waren en ook geen details gegeven. Ik heb daar ook niet naar gevraagd. Ik ben ook niet boos op hem geworden. Ik liet nu eenmaal de financiën helemaal aan hem over en ik had daar, vanwege zijn beroep als controller, het volste vertrouwen in. Ik weet dat er een brief aan Dexia is gestuurd. U toont mij productie 4 bij de inleidende dagvaarding. Dat zal die brief wel zijn, maar een concrete herinnering heb ik daar niet aan. Mijn man heeft op een gegeven moment een brief opgesteld en die heb ik getekend. Wanneer dat precies was en hoe dat gelopen is, kan ik mij niet herinneren. Ik weet eigenlijk ook niet wat nou de bedoeling van die brief was, maar mijn man heeft mij die voorgelegd om te tekenen en dat heb ik toen gedaan.
Mijn man heeft voor het sturen van die brief nooit iets verteld over winsten of verliezen uit de leasecontracten. Ik hoor mr. Cornegoor dat er een uitkering van ruim € 18.000,- in 2001 geweest is. Ik wist dat niet, mijn man heeft mij dat niet verteld. Dat vind ik niet raar, zulke dingen besprak hij niet met mij. Ik was in het geheel niet in de financiën geïnteresseerd, wij hadden altijd genoeg geld en ik kon doen wat ik wilde zonder mij om geld te bekommeren. Het was wel zo dat mijn man mij erop aansprak als hij zag dat ik bijvoorbeeld veel geld aan kleding had uitgegeven, maar ik sprak hem niet aan. Ik keek ook nooit naar het saldo van de betaalrekening als ik pinde. Dat doe ik nog steeds niet. Ik weet niet of mijn man verder ooit aandelen heeft bezeten, ik laat nog steeds de volledige financiële gang van zaken aan hem over.
Achteraf heb ik gehoord dat er ook Dexia producten voor mijn kleinkind zouden zijn, ik wist dat niet. Ik heb daar ook nooit van mijn zoon iets over gehoord, ook niet dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven.”
2.4
[geïntimeerde] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Ik ben al 45 jaar in gemeenschap van goederen getrouwd. Tijdens ons huwelijk en voor ons pensioen hebben mijn vrouw en ik allebei gewerkt en ook inkomen gehad. Ik was controller, ik deed de financieel-administratieve boekhouding van een holding en ik had een staatspraktijk diploma als boekhouder. (…)Mijn vrouw en ik hebben steeds twee bankrekeningen gehad bij de Postbank. Dat waren allebei en/of rekeningen. Het rekeningnummer van de betaalrekening was [nummer]. De andere rekening gebruikten wij voor vaste lasten, dat was rekeningnummer [nummer], ik kan u dat zo uit het hoofd zeggen. Een echte spaarrekening hadden wij niet. Alleen van de betaalrekening waren er betaalpasjes, mijn vrouw en ik hadden er allebei een. In de periode tussen 1995 en 2003 hebben wij geen bijzondere grote uitgaven gehad, geen leningen gesloten of hypotheken gewijzigd. We hadden in 1992 een woonark gekocht, die kostte 120.000 of 220.000 gulden. Dat weet ik even niet meer precies. Over wat grotere uitgaven, daar bedoel ik mee meer dan € 1000,00 overlegde ik met mijn vrouw. Als zij bijvoorbeeld dure kleding wilde kopen, dan vroeg zij dat aan mij en dan zei ik soms dat ze soms beter even kon wachten. Ik overlegde ook met haar over reizen, maar in het algemeen liet mijn vrouw alle financiën aan mij over. Dat was zo gegroeid en zo is het nog steeds. Mijn vrouw heeft in het geheel geen opleiding op dat gebied en interesseert zich ook niet voor geldzaken.Voor wat betreft de post was het zo dat degene die het eerst thuiskwam de post op een stapeltje op tafel legde. Als mijn vrouw het eerst thuis kwam, legde ze alle post op tafel, ze maakte zelf aan haar persoonlijk geadresseerde enveloppen niet open. Ook dat was zo gegroeid. Zij liet dat aan mij over.
In 1997 hadden wij het financieel best ruim ik zag toen een folder over aandelenleaseproducten waarin mooie rendementen werden beloofd. Dat leek mij wel wat. Ik heb toen ook tegen mijn vrouw wel gezegd dat mij dat een mooi spaarplan leek en dat ik wel een spaarrekening wilde openen. Ik heb niet over aandelen lease gesproken. Ik heb het haar verder ook helemaal niet uitgelegd, dat had ze toch niet begrepen. Ik heb louter gezegd dat ik een spaarrekening wilde openen en dat vond ze een goed idee. Nadien heb ik inderdaad weleens een uitkering op die producten ontvangen, het kan best zijn dat er in 2001 een mooi bedrag is binnengekomen. Ik heb geen herinnering aan het jaar waarin dat is geweest maar als het uit het dossier blijkt, dan zal dat best. Ik heb dat toen in die zin tegen mijn vrouw gezegd dat ik haar heb verteld dat er een mooi bedrag op de spaarrekening was en daar was zij blij mee. Ik heb ook toen niets uitgelegd over aandelen lease. Ook voor mijn kleinzoon en mijn kleindochter heb ik aandelenleaseproducten aangeschaft. Dat heb ik met mijn zoon en schoondochter wel besproken, maar ik heb dat tegenover hen als een spaarrekening betiteld. Ook tegen mijn vrouw heb ik gezegd dat ik voor de kleinkinderen een spaarrekening zou openen.
In 2002 werd er in artikelen in diverse kranten veel over aandelen lease geschreven. Uit die artikelen bleek dat het niet goed ging en mijn vrouw heeft een aantal van die artikelen gelezen. In januari 2003 heeft zij tegen mij iets gezegd in de trant van: “je zal dat soort producten maar hebben, dan zit je lelijk in het schip”. Een heel concrete aanleiding was er in mijn herinnering niet, behalve die aandacht in de pers. Ik heb toen tegen haar, toen ze dat zo zei, gezegd dat ik ook een paar van die producten had en dat het er niet goed uitzag. In reactie daarop heeft zij mij toen gevraagd hoe ik dat had kunnen doen. Ze heeft niet doorgevraagd, maar ze heeft wel gezegd dat zij dat had willen weten. Ik heb in reactie daarop gezegd dat ik het haar niet had uitgelegd omdat ze er toch niets van begrepen zou hebben. U zegt mij dat mijn vrouw zojuist als getuige heeft verklaard dat ze het heel kalm heeft opgenomen, zo herinner ik mij dat niet, maar er is geen ruzie over geweest. Ze was wel boos, maar we hebben elkaar niet over en weer verwijten gemaakt. Ik vond het wel een menselijke reactie dat ze het vervelend vond dat het zo slecht was gegaan met die contracten. Vervolgens hebben we ons afgevraagd wat we eraan konden doen. Ik heb dat toen uitgezocht, onder meer op internet. Via de website van Egalease ben ik bij Egalease terecht gekomen en die hebben mij een voorbeeld gestuurd van een vernietigingsbrief. U toont mij productie 4 bij dagvaarding. Dat is de brief die ik aan de hand van dat voorbeeld heb opgesteld en door mijn vrouw heb laten tekenen. Ik heb wel aan haar uitgelegd dat de contracten niet rechtsgeldig waren omdat ze niet getekend waren door haar als mijn echtgenote, en ik dacht ook wel dat ongeveer had begrepen, maar ze heeft van dat soort dingen echt helemaal geen verstand. U zegt mij dat ze zojuist als getuige heeft verklaard dat ze de bedoeling van die brief niet heeft begrepen. Dat wijd ik dan aan haar gebrek aan kennis op dit punt. Ik heb in die brief niet alle contracten opgenomen, maar alleen degene die nog niet geëindigd waren. De bedragen die in die brief genoemd worden, werden afgeschreven van de rekening waarvan de vaste lasten werden betaald, met het rekeningnummer eindigend op [nummer]. Dat is de hele periode zo geweest. Er is één contract dat toevalligerwijs vanaf de betaalrekening werd betaald, maar ik zou niet meer weten welk contract.
Het is nog steeds zo dat ik in alle opzichten de financiën regel, ook voor mijn vrouw. Afgezien van deze aandelenleasecontracten en heel lang geleden iets met de Postbank dat mij nu niet meer helder voor de geest staat, heb ik mij nooit ingelaten met aandelen, beleggen of iets dergelijks.”
2.5
Het hof acht het voorshands geleverde bewijs voldoende ontzenuwd door de - consistente en geloofwaardige - getuigenverklaringen van [X] en [geïntimeerde]. Zij hebben eenduidig verklaard over de wijze waarop de financiën tussen de echtelieden werd geregeld en over de mate van bemoeienis en wetenschap van [X] hiermee. Er waren twee en/of rekeningen die werden beheerd door [geïntimeerde]. Daarnaast hebben de getuigen ook eenduidig verklaard over de wijze waarop de binnenkomende post door - uitsluitend - [geïntimeerde] werd behandeld. Ten slotte hebben de getuigen beiden verklaard dat [X] begin 2003, naar aanleiding van berichten in de krant, een opmerking heeft gemaakt over leaseovereenkomsten in het algemeen, waarop [geïntimeerde] heeft geantwoord dat zij ook over dergelijke overeenkomsten beschikten. Vervolgens heeft [geïntimeerde], zo heeft hij verklaard, actie ondernomen en is uiteindelijk de vernietigingsbrief door [X] ondertekend en verzonden. Dat, ten slotte, [X] heeft verklaard niet in kennis te zijn gesteld van een eerdere uitkering, terwijl [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij haar hierover heeft geïnformeerd kan aan het voorgaande niet afdoen.
Ook volgens Dexia is [geïntimeerde] in het tegenbewijs geslaagd. Dexia heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat haar beroep op verjaring desondanks opgaat.
2.6
Met het voorgaande falen de grieven.
2.7
Aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidenteel hoger beroep is niet voldaan, zodat dat buiten behandeling kan blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,00 aan verschotten en € 2.235,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, P.F.G.T. Hofmeijer en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.