“4.8. Eiser heeft gesteld dat een deel van de inkomsten dient te worden toegerekend aan zijn
handlangers, waaronder in het bijzonder de heer [D] . De heer [D] is een handlanger in de illegale activiteiten van eiser en de heer [D] deelde dus in de opbrengst, aldus eiser.
Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd en met de enkele verwijzing naar het feit dat de
heer [D] veroordeeld is, niet overtuigend aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist
is. Eiser heeft in dit verband verzocht om overlegging van het dossier inzake de
belastingheffing van [D] omdat zijns inziens hieruit kan worden afgeleid in hoeverre bij
eiser belaste inkomsten ook bij [D] belast zijn. De rechtbank volgt hem daarin niet omdat
de belastingheffing ten aanzien van eiser op zichzelf dient te worden beoordeeld en niet
afhankelijk is van de belastingheffing bij [D] . Het dossier inzake de belastingheffing van
[D] behoort ook niet tot de stukken van het geding. Het ligt op de weg van eiser
overtuigend aan te tonen dat de rol van anderen, waaronder [D] , dusdanig is geweest dat
minder inkomsten bij eiser in aanmerking dienen te worden genomen. Eiser is niet geslaagd
in de op hem rustende bewijslast. Blijkens hetgeen in 4.6 is overwogen, is bij de berekening
van het resultaat rekening gehouden met uitgaven voor (personeels)kosten ten bedrage van
€ 80.000 (2002) en € 30.000 (2003). Eiser heeft niet doen blijken dat hogere bedragen dienen te worden toegerekend aan genoemde handlangers.