ECLI:NL:GHAMS:2015:2516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
K14-0502
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex artikel 12 Sv inzake bedreiging door een deurwaarder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2015 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, een kandidaat-gerechtsdeurwaarder, had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, die beschuldigd werd van bedreiging. Klaagster stelde dat het Openbaar Ministerie haar beroepsgroep in de steek liet door geen vervolging in te stellen naar aanleiding van haar aangifte van bedreiging op 16 oktober 2014, toen zij in haar hoedanigheid als deurwaarder beslag wilde leggen op de inboedel van beklaagde. De advocaat-generaal had in zijn verslag van 16 maart 2015 geadviseerd het beklag af te wijzen, wat het hof in zijn beoordeling heeft overgenomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewijskracht van het verslag van de deurwaarder niet gelijk is aan die van een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Dit is van belang omdat in het strafrecht een ander bewijsstelsel geldt dan in het burgerlijk recht. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de zaak met een gerede kans op veroordeling aan de strafrechter voor te leggen. Klaagster heeft gewezen op de bewijskracht van authentieke akten, maar het hof oordeelt dat er meer ondersteunend bewijs nodig is voor een bewezenverklaring in deze context.

Uiteindelijk heeft het hof het beklag afgewezen, met de overweging dat de wet op dit punt niet voorziet in de door klaagster gewenste aanpassing van de bewijskracht van verklaringen van deurwaarders. De beschikking is gegeven door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K14/0502 van
[klaagster],
domicilie kiezende te Amsterdam,
klaagster.
gemachtigde: mr. S.S. van Gijn, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 27 november 2014 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](verder: beklaagde), wonende te Amsterdam, ter zake van bedreiging.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 16 maart 2015 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 18 december 2014.
Voorts heeft het hof kennis genomen van een door de advocaat van klaagster op 12 mei 2015 toegezonden faxbericht met bijlage.

4.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 13 mei 2015 het beklag toe te lichten. Klaagster is, bijgestaan door haar advocaat, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. De advocaat heeft daartoe pleitnotities overgelegd, die bij de stukken zijn gevoegd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klaagster heeft op 16 oktober 2014 aangifte gedaan van bedreiging door beklaagde, toen klaagster op genoemde datum in haar hoedanigheid van kandidaat-gerechtsdeurwaarder beslag ging leggen op de inboedel van beklaagde.
Beklaagde is door de politie als verdachte gehoord. Beklaagde heeft het feit ontkend.
Klaagster heeft in raadkamer verklaard dat zij het gevoel heeft dat het Openbaar Ministerie haar beroepsgroep in de steek laat omdat naar aanleiding van deze en andere aangiften geen vervolging wordt ingesteld. Klaagster is ermee bekend dat collega’s van haar om die reden al geen aangifte meer doen van strafbare feiten.
Klaagster heeft gewezen op de bewijskracht van authentieke akten in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Tevens heeft zij aangehaald dat het verminderen van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak door de regering tot doel is gesteld, hetgeen niet te verenigen valt met het op voorhand niet vervolgen op aangiften die op dergelijke zaken betrekking hebben.
De advocaat-generaal is bij zijn standpunt gebleven dat het beklag dient te worden afgewezen omdat niet is voldaan aan de bewijsminima zoals genoemd in het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Evenals de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen sprake is van een zaak die met een gerede kans op een veroordeling aan de strafrechter kan worden voorgelegd, aangezien sprake is van onvoldoende bewijs.
In het strafrecht geldt een ander bewijsstelsel dan in het burgerlijk recht: volgens het bepaalde in artikel 344, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd slechts op basis van één getuigenverklaring worden aangenomen als het gaat om de waarneming van een opsporingsambtenaar die is neergelegd in een proces-verbaal.
Een authentieke akte heeft alleen bewijskracht ten aanzien van hetgeen daarin is opgenomen uit hoofde van de bevoegdheid van de steller van die akte. Waar de deurwaarder geen opsporingsambtenaar is en de deurwaarder – zoals in dit geval – geen specifieke bevoegdheden bezit als het om bedreiging gaat waarvan hij of zij slachtoffer is, zal voor een bewezenverklaring meer, ondersteunend, bewijs nodig zijn.
Daar komt bij dat blijkens de geldende rechtspraak zelfs in het geval dat een opsporingsambtenaar aangifte doet van een jegens hem gepleegd strafbaar feit, de in diens proces-verbaal opgenomen ambtsedige verklaring zonder afdoende steunbewijs niet zonder meer tot een bewezenverklaring zal leiden.
Het hof kan begrijpen dat klaagster graag zou zien dat aan haar in de hoedanigheid van kandidaat-deurwaarder afgelegde verklaringen vanuit een strafrechtelijk oogpunt bezien meer bewijskracht wordt toegekend, zoals thans bij verklaringen van opsporingsambtenaren het geval is, maar dat is – zoals hiervoor weergegeven - nu niet zo bij wet geregeld.
Zoals ook reeds in raadkamer besproken, richt klaagster zich met haar wens om de wet op dit punt aan te passen aan het verkeerde adres: de rechter is immers gehouden om het geldende recht toe te passen.
Gezien het voorgaande dient het hof het beklag af te wijzen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, F.A. Hartsuiker en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. L.H.J. Peters, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.