Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagde](verder: beklaagde), wonende te Amsterdam, ter zake van bedreiging.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2015 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, een kandidaat-gerechtsdeurwaarder, had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, die beschuldigd werd van bedreiging. Klaagster stelde dat het Openbaar Ministerie haar beroepsgroep in de steek liet door geen vervolging in te stellen naar aanleiding van haar aangifte van bedreiging op 16 oktober 2014, toen zij in haar hoedanigheid als deurwaarder beslag wilde leggen op de inboedel van beklaagde. De advocaat-generaal had in zijn verslag van 16 maart 2015 geadviseerd het beklag af te wijzen, wat het hof in zijn beoordeling heeft overgenomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de bewijskracht van het verslag van de deurwaarder niet gelijk is aan die van een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Dit is van belang omdat in het strafrecht een ander bewijsstelsel geldt dan in het burgerlijk recht. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de zaak met een gerede kans op veroordeling aan de strafrechter voor te leggen. Klaagster heeft gewezen op de bewijskracht van authentieke akten, maar het hof oordeelt dat er meer ondersteunend bewijs nodig is voor een bewezenverklaring in deze context.
Uiteindelijk heeft het hof het beklag afgewezen, met de overweging dat de wet op dit punt niet voorziet in de door klaagster gewenste aanpassing van de bewijskracht van verklaringen van deurwaarders. De beschikking is gegeven door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.