ECLI:NL:GHAMS:2015:2515

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
K15-0047
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Sv inzake sepotbeslissing door officier van justitie in mishandelingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2015 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een sepotbeslissing van de officier van justitie te Amsterdam. Klager, wonende te Amsterdam, had aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door beklaagde, zijn buurman. De aangifte volgde na een woordenwisseling waarbij beklaagde klager had geduwd en met een krik had gedreigd. Klager stelde dat hij door beklaagde was geslagen, wat pijn deed maar geen letsel veroorzaakte. De officier van justitie besloot de zaak voorwaardelijk te seponeren, wat inhoudt dat beklaagde niet vervolgd zou worden mits hij zich gedurende een proeftijd niet opnieuw schuldig maakte aan strafbare feiten.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er een gerede kans op een veroordeling zou zijn geweest als de zaak aan de strafrechter was voorgelegd. Dit werd ook ondersteund door de advocaat-generaal. Echter, de communicatie van het Openbaar Ministerie naar klager was onduidelijk, waardoor klager niet goed begreep dat er wel degelijk consequenties voor beklaagde waren. Het hof heeft begrip voor de keuze van het Openbaar Ministerie om de zaak voorwaardelijk te seponeren, gezien de omstandigheden en het ontbreken van letsel bij klager. Het hof heeft uiteindelijk het beklag van klager afgewezen, waarbij het benadrukt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met rekestnummer K15/0047 van
[klager],
wonende te Amsterdam,
klager.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 27 januari 2015 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](verder te noemen: beklaagde), wonende te Amsterdam, ter zake van mishandeling en bedreiging.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 14 april 2015 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag, heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 16 maart 2015.
Aan deze beschikking zijn kopieën van het verslag en ambtsbericht gehecht.

4.De beoordeling van het beklag

Klager heeft op 15 december 2014 aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door beklaagde, een buurman. Volgens de aangifte ontstond een woordenwisseling met beklaagde, toen die zijn auto niet aan klager wilde uitlenen. Klager is door beklaagde geduwd. Beklaagde uitte bedreigingen en kwam met een krik in zijn hand naar klager toe lopen. Beklaagde sloeg klager met zijn vuist op de kin, hetgeen pijn deed maar verder geen letsel heeft veroorzaakt.
Beklaagde, gehoord als verdachte, heeft verklaard dat klager onredelijk werd toen hij hem zijn auto niet wilde uitlenen. Beklaagde heeft klager geduwd.
Net na het incident heeft beklaagde tegen een verbalisant gezegd klager een klapje in het gezicht te hebben gegeven en een krik boven zijn hoofd te hebben gehouden.
Volgens het ambtsbericht is de zaak namens de officier van justitie voorwaardelijk geseponeerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft eerst te beoordelen of deze zaak met een gerede kans op een veroordeling aan de strafrechter kan worden voorgelegd; indien het antwoord op die vraag bevestigend is, heeft het hof te beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is om het Openbaar Ministerie daartoe bevel te geven.
Het hof acht een gerede kans aanwezig dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen op grond van de aangifte en de verklaringen van beklaagde tot een bewezenverklaring ter zake van mishandeling en bedreiging zou kunnen komen.
Dat is ook de opvatting van het Openbaar Ministerie.
In de brief die klager namens de officier van justitie heeft ontvangen is dat echter niet te lezen. In deze brief is ook niet vermeld dat het om een voorwaardelijk sepot gaat, te weten dat beklaagde niet zou worden vervolgd als hij gedurende een proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen. Aan klager is slechts bericht dat “bestuurlijke of semi-strafrechtelijke maatregelen” tegen beklaagde zullen volgen die “uit overwegingen van billijkheid en/of doelmatigheid” (die niet nader gespecificeerd zijn) de voorkeur verdienen boven strafrechtelijke vervolging. Het is begrijpelijk dat klager aan deze informatie geen touw heeft weten vast te knopen. Wellicht had het klager gerustgesteld als hem door het Openbaar Ministerie was duidelijk gemaakt dat werd bedoeld dat beklaagde niet zomaar met zijn gedrag jegens klager kon wegkomen en dat, als hij zich opnieuw jegens klager aan wetsovertreding zou schuldig maken, hij alsnog vervolgd zou worden voor het feit waarvan klager aangifte had gedaan.
Het hof heeft begrip voor dat standpunt van het Openbaar Ministerie.
Uit de stukken komt naar voren dat partijen in dezelfde straat wonen en elkaar regelmatig tegenkomen. In zulke gevallen ligt het in de rede incidenten niet te spoedig aan de strafrechter voor te leggen, om de verhoudingen tussen de betrokkenen niet nog meer te verstoren. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat - gelukkig - geen sprake is van letsel bij klager.
Onder deze omstandigheden kan het hof de wijze van afdoening van deze zaak door middel van een voorwaardelijk sepot billijken. Het hof acht het daartegen gerichte beklag kennelijk ongegrond.

5.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en J.W.H.G. Loyson, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. L.H.J. Peters, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.