ECLI:NL:GHAMS:2015:2411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
23-001525-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met betrekking tot inbeslagname en onderzoek aan smartphone in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van de opzettelijke invoer van 810 gram cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij de raadsman aanvoerde dat de inbeslagname van de smartphone van de verdachte onrechtmatig was, omdat deze inbreuk zou maken op het recht op privacy zoals gewaarborgd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De advocaat-generaal stelde echter dat de smartphone rechtmatig in beslag was genomen op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat het mogelijk maakt voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in beslag te nemen.

Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de inbeslagname en het onderzoek aan de smartphone rechtmatig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat de wettelijke grondslag voor de inbeslagname voldoende duidelijk en voorzienbaar was. De rechtbank heeft de straf in hoger beroep herzien en de gevangenisstraf vastgesteld op 7 maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001525-14
Datum uitspraak: 22 juni 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer
15-820282-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof respondeert op de in hoger beroep gevoerde verweren.

Overwegingen

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de inbeslagname van en het onderzoek aan de smartphone van het merk iPhone op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) onrechtmatig is geweest omdat niet alleen toegang tot verkeersgegevens maar ook tot de inhoud van communicatie en privé-informatie van de gebruiker van de smartphone is verkregen. Daartoe voert hij aan dat het lichten van de gegevens op die smartphone een inbreuk vormt op het bij artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op privacy, terwijl artikel 94 Sv daarvoor een onvoldoende wettelijke grondslag biedt. Hij heeft zich hierbij beroepen op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 (gepubliceerd onder ECLI:NL:GHARL:2015:2954). De raadsman stelt dat dit een zodanig ernstig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert, dat het gevolg daarvan moet zijn dat al het bewijs dat door het uitlezen van de gegevens van de smartphone van de verdachte is verkregen – in het bijzonder de Whatsapp-berichten van de verdachte met en over [naam] - van het bewijs moet worden uitgesloten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de smartphone van de verdachte op rechtmatige wijze in beslag is genomen. In artikel 94 Sv is bepaald dat alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, in beslag kunnen worden genomen. Het is niet onrechtmatig als in de telefoon wordt gekeken om onderzoek te doen naar het telefoonverkeer.
Volgens de advocaat-generaal is geen sprake van het door de raadsman gestelde vormverzuim en kan de informatie, verkregen door het uitlezen van de gegevens op de smartphone, aan het bewijs van het ten laste gelegde bijdragen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 94 Sv bepaalt dat alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen vatbaar zijn voor inbeslagneming. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2076). Er is geen reden om ten aanzien van een smartphone anders te oordelen. De iPhone van de verdachte is dan ook met de oog op de waarheidsvinding rechtmatig in beslag genomen. Artikel 94 Sv vormt een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag voor de inbeslagname en het daaropvolgende onderzoek in de smartphone van de verdachte. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van 810 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen gevaarlijke harddrug en verboden bij de Opiumwet. De handel in en het gebruik van harddrugs zoals cocaïne brengen criminaliteit en andere vormen van overlast met zich mee.
Het hof heeft gelet op de straf die ter zake van dergelijke feiten pleegt te worden opgelegd en komt gelet daarop tot een lagere straf dan is geëist door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. P.C. Römer en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 juni 2015.
[…]