Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
1.TMG LANDELIJKE MEDIA B.V,
[geïntimeerde sub 2],
1.Verder verloop van het geding
2.De feiten
Curator wil snelle schikking met bank
3.Beoordeling
algemene griefstellen [appellanten] dat TMG c.s. bij hun publicaties hardnekkig het beeld in stand laten dat sprake is van een piramidespel, dan wel grootschalige beleggingsfraude, terwijl als het openbaar ministerie (OM) al tot vervolging overgaat, die daarop niet zal zien.
grief 1in algemene zin naar voren gebracht dat het oordeel van de voorzieningenrechter (aangaande het gebruik van de passages “frauduleus gebleken beleggingsfonds”, “het door fraude omgevallen beleggingsfonds” en “De drie directeuren worden sindsdien ook nog verdacht van faillissementsfraude”) dat TMG c.s. niet onrechtmatig jegens [appellanten] hebben gehandeld en de grondslagen waarop dit oordeel berust, onjuist zijn. Ter toelichting stellen [appellanten] dat niet waar is dat er sprake is van fraude en dat daardoor het beleggingsfonds is omgevallen. Immers vijf jaar na de aangifte van de curator in 2009, die zag op grootschalige beleggingsfraude, is nog geen vervolging ingesteld en het OM heeft inmiddels ook kenbaar gemaakt dat hoe dan ook geen vervolging zal worden ingesteld voor grootschalige beleggingsfraude dan wel een piramidespel. De concept tenlastelegging ziet slechts op het niet vermelden van de juiste gegevens in de jaarrekeningen en (het hof begrijpt:) een zestal zaken betreffende oplichting van beleggers. Het stond TMG c.s. dan ook niet vrij te beweren dat [appellanten] 300 beleggers zouden hebben opgelicht voor een bedrag van € 33 miljoen. De schriftelijke stukken waarop TMG c.s. zich in eerste aanleg beriepen doen daar niet aan af. Onjuist is dan ook de bewering dat het OM artikel 341 Wetboek van Strafrecht aan [appellanten] ten laste legt. Hoewel het niet vermelden van de juiste gegevens in een jaarrekening, strafbaar gesteld bij voornoemd artikel, ook als bedrieglijke bankbreuk kan worden gekwalificeerd is dit heel wat anders dan het verdichten van schulden of onttrekken van vermogensbestanddelen aan de boedel. De voorzieningenrechter gaat ten onrechte voorbij aan de koppeling die TMG c.s. maken tussen faillissementsfraude en voornoemd bedrag van € 33 miljoen, dat honderden beleggers zouden zijn kwijtgeraakt aan Partrust. Daarbij is nog steeds alleen sprake van een verdenking en zeker niet van vastgestelde feiten. Een en ander rechtvaardigt niet het gebruik van het woord fraude. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat [appellanten] door de curatoren in een bestuurdersaansprakelijkheids- procedure zijn betrokken. TMG c.s. en in het bijzonder [geïntimeerde sub 2] waren niet in hoor en wederhoor geïnteresseerd, maar hadden eenvoudig kunnen achterhalen dat van fraude geen sprake is. Het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 29 mei 2012 (ECLI:NL:RBBRE:2010:BM0812) waaraan de voorzieningenrechter refereert is oud, door later onderzoek achterhaald en betrof slechts een voorlopige voorziening. De belangenafweging tussen partijen is daarom ten onrechte in het nadeel van [appellanten] uitgevallen, aldus steeds [appellanten]
grief 3betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat TMG c . s. niet onrechtmatig hebben gehandeld door te stellen dat ‘de Autoriteit Financiële Marketen (AFM) oordeelde dat Partrust een piramidefonds was omdat tot driekwart van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd’. Immers, zo stellen [appellanten], er is geen aangifte gedaan van een piramidespel. De AFM heeft alleen aangifte gedaan van een vermoeden daarvan, althans van een rentecarrousel. TMG c.s. suggereren in weerwil daarvan dat de AFM een uitgebreid zelfstandig onderzoek heeft uitgevoerd, dat zij op grond daarvan meende dat sprake was van een piramidespel en dat dit een uitgemaakte zaak was, aldus [appellanten] De stelling dat ‘tot driekwart van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd’ is evenmin onderbouwd en zeker niet van ondergeschikt belang, zoals de voorzieningenrechter meent. Gezien de beperkte eventuele vervolging door het OM mag evenmin een koppeling gemaakt worden tussen de onjuiste stelling dat de AFM zou hebben geoordeeld dat sprake was van een piramidespel en het verdwenen geld van 300 beleggers. [appellanten] hebben, anders dan de voorzieningenrechter stelt, voldoende aangetoond dat de beschuldigingen van fraude onjuist zijn, aldus steeds [appellanten], waarbij zij aantekenen dat het aan TMG c.s. is om de beschuldigingen van feitelijke onderbouwing te voorzien. Zij herhalen dat hun persoonlijke belangen groot zijn en ten onrechte minder zwaar wegen dan die van TMG c.s. en dat uit de beschikbare schriftelijke stukken, zoals het rapport van BDO, het arrest van het gerechtshof in kort geding uit 2012, de tekst van de concept tenlastelegging en een door [geïntimeerde sub 2] op 19 september 2014 ontvangen e-mail, niet blijkt van een piramidespel of grootschalige beleggingsfraude . [appellanten] worden immers alleen nog verdacht van oplichting van zes beleggers ter hoogte van een totaal bedrag van € 560.900,- en fouten in de jaarrekening, die niet gelijk gesteld kunnen worden met faillissementsfraude.
vermoedenvan een strafbaar feit en met de aangifte alleen het OM heeft willen uitnodigen daar onderzoek naar te doen. Dat is onvoldoende onderbouwd. [appellanten] hebben ook niet gesteld, noch is gebleken dat de AFM in het geheel geen eigen onderzoek heeft verricht naar de gedragingen van [appellanten] dan wel Partrust, alvorens tot de aangifte te besluiten. Uit de zich bij de stukken bevindende producties (zie bijvoorbeeld de brief van de AFM aan [appellanten] van 15 april 2009) blijkt juist dat zodanig onderzoek heeft plaatsgevonden. In het licht van het voorgaande, en overigens gezien hetgeen in 3.6 is weergegeven, is publicatie van de bewuste zinsnede niet onrechtmatig jegens [appellanten] ., ook niet als in aanmerking wordt genomen dat naar nu kan worden vastgesteld mogelijk niet (geheel) juist is dat tot driekwart van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd. De persoonlijke belangen van [appellanten] om verschoond te blijven van zodanige publicatie leggen daarbij minder gewicht in de schaal dan de belangen van TMG c.s. om wel te publiceren . Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen bij de bespreking van grief 1 is opgemerkt. De grief faalt.
grief 4stellen [appellanten] aan de orde dat het oordeel van de voorzieningenrechter dat het artikel van [geïntimeerde sub 2] , zoals bij de feiten onder (iv) weergegeven, niet onrechtmatig is en voldoende steun vindt in (het proces-verbaal van) de desbetreffende zitting, onjuist is. Zij lichten toe dat de voorzieningenrechter voorbij gaat aan het oordeel van de wrakingskamer te Rotterdam en de stellingen van de rechter-commissaris (RC) in het faillissement Partrust. Volgens [appellanten] heeft de RC ontkend dat hij een verband heeft willen leggen tussen de verrijking van bestuurders van Partrust en de verloren gegane investering van beleggers en is de wrakingskamer te Rotterdam, oordelend over de wraking van de RC, tot een tegengesteld oordeel als TMG c.s. gekomen. Het artikel is zonder hoor en wederhoor tot stand gekomen, terwijl [geïntimeerde sub 2] geen toestemming had bij de crediteurenvergadering aanwezig te zijn, en mist elke nuancering. Dergelijke berichtgeving, zoals ook in de voorgaande grieven aan de orde was, is gevaarlijk voor de bestuurders van Partrust, die met enige regelmaat zijn bedreigd, aldus [appellanten]