In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De veroordeelde, geboren in Egypte in 1972, was eerder veroordeeld voor oplichting en had hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank. Het Openbaar Ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 608.037,02 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van € 642.772,76. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen ter hoogte van € 713.755,60, wat het hof als het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, was overschreden, maar heeft besloten dat deze overschrijding geen invloed heeft op de betalingsverplichting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag van € 713.755,60.