ECLI:NL:GHAMS:2015:2033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
200.093.033-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW door echtgenote

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een leaseovereenkomst door de echtgenote van de contractant. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter in Amsterdam. De kern van de zaak draait om de vraag of de vernietigingsbrief van de echtgenote, gedateerd op 6 februari 2003, als rechtsgeldige vernietiging van de leaseovereenkomst kan worden beschouwd. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de brief niet rechtsgeldig was, omdat deze door de echtgenoot was ondertekend zonder volmacht van de echtgenote.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de juridische context van de zaak besproken, met name de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelde dat de vernietigingsbrief voldoende duidelijk maakte dat de echtgenote de leaseovereenkomst wilde vernietigen. Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de vernietigingsbrief niet rechtsgeldig was. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van de appellante toegewezen, inclusief de veroordeling van Dexia tot betaling van een bedrag aan de appellante, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het vernietigen van overeenkomsten en de rechten van echtgenoten in dergelijke situaties. Het hof heeft Dexia ook verplicht om aan de Stichting Bureau Kredietregistratie te melden dat er geen betalingsachterstanden bestaan op basis van de leaseovereenkomst, met een dwangsom als sanctie bij niet-naleving.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.093.033/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 906903 DX EXPL 07-1513
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 mei 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 25 juli 2011 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 16 december 2009, 29 april 2010 en 27 april 2011, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties van [appellante];
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellante], zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 27 april 2011 onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. De echtgenoot van [appellante], […] (hierna: [X]) heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2.
Deze procedure ziet op de door [X] met Dexia gesloten leaseovereenkomst op 5 april 2000, waarvan [appellante] bij brieven van 6 februari 2003, 26 november 2004 en 18 januari 2006 de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellante] tot vernietiging daarvan, waarbij zij stelt dat de vernietigingsbrief van 6 februari 2003 niet als een rechtsgeldige vernietiging van de leaseovereenkomst kan worden gezien.
3.3.
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. [appellante] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [X] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4.
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de brief van 6 februari 2003 niet als een rechtsgeldige vernietiging van de leaseovereenkomst kan worden gezien, nu [X] en niet [appellante] de brief heeft ondertekend en [X] van [appellante] geen volmacht voor vernietiging van de leaseovereenkomst had gekregen.
Vervolgens heeft de kantonrechter ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden, dat [appellante] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 26 november 2004 op de hoogte was van de leaseovereenkomst, ontleend aan het feit dat [appellante] in 1997 een eerdere leaseovereenkomst, die was aangegaan door [X], wel heeft ondertekend. [appellante] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft [appellante] en [X] als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet is weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat [appellante] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 26 november 2004 op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen.
3.6.
Tegen laatstgenoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.7.
Het hof zal allereerst ingaan op de grief I. Met deze grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vernietigingsbrief van 6 februari 2003 niet als een rechtsgeldige vernietiging van de leaseovereenkomst kan worden gezien.
3.8
Het hof oordeelt als volgt. Van een vernietigingsbrief mag - mede gelet op de vereisten die voortvloeien uit artikel 3:50 lid 1 BW - verwacht worden dat daaruit blijkt om welke rechtshandeling het gaat, dat de echtgenote gebondenheid aan die rechtshandeling wil doen eindigen en waarom de echtgenoot meent daartoe gerechtigd te zijn.
3.9
De vernietigingsbrief van 6 februari 2003 is een ingevuld model, volgens [appellante] verstrekt door de Stichting Eegalease. Gegevens die in de vernietigingsbrief zijn ingevuld betreffen naam en nummer van de te vernietigen leaseovereenkomst en de gegevens van de “niet-ondertekende” echtgenote, in dit geval [appellante]. Voorts worden de artikelen 1:88 en 89 BW als grondslag voor de vernietiging aangevoerd.
De brief is gedateerd op 6 februari 2003, een dag na de dagtekening van de door [appellante] aan [X] afgegeven machtiging die als volgt luidt:
“De ondergetekende, [appellante], wonende te [woonplaats] aan de [adres], machtigt hierbij haar echtgenoot, de heer [X], eveneens wonende te [woonplaats] aan de [adres], om al hetgene te doen, dat nodig en noodzakelijk is om de verjaringstermijn te stuiten in de kwestie tussen eerdergenoemde [appellante] en Dexia Bank N.V. gevestigd te Amsterdam in de zaak van Legio Lease.”
Tussen partijen staat vast dat de brief is ondertekend door [X]. Uit de handtekening zelf valt niet een naam af te leiden.
Dexia heeft gereageerd bij brief van 20 februari 2003, gericht aan [appellante]. Voor zover hier van belang luidt deze brief als volgt:
“Op 7 februari 2003 hebben wij van u een brief ontvangen. Deze brief bevat een tot ons gerichte verklaring tot vernietiging van de door uw echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner met ons gesloten effectenleaseovereenkomst(en) op de grond dat voor het aangaan van deze overeenkomst(en) uw (schriftelijke) toestemming was vereist en dat u deze toestemming niet heeft verleend.”
3.1
Het hof is van oordeel dat uit de vernietigingsbrief voldoende blijkt dat het de bedoeling was van de “niet-ondertekende” echtgenote [appellante] (en niet van [X] zelf) om de leaseovereenkomst van 5 april 2000 te vernietigen op grond van de artikelen 1:88 en 89 BW. Bovendien blijkt uit de reactie van Dexia op deze brief dat ook zij de vernietigingsbrief aldus heeft begrepen. Dat dit, zoals Dexia stelt, een standaardbrief was en dat zij de inhoud van de rechtsgeldigheid van de vernietigingsverklaring op dat moment niet beoordeelde, komt voor haar eigen risico. [appellante] heeft, gezien deze brief, gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat Dexia heeft begrepen dat zij met de brief van 6 februari 2003 de leaseovereenkomst wenste te vernietigen. Dat [appellante] daarna nog twee vernietigingsbrieven heeft verstuurd doet daaraan niet af.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat grief I slaagt en dat daarmee het hoger beroep slaagt. De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking.
3.12
Het eindvonnis van 27 april 2011 zal worden vernietigd. De vorderingen van [appellante] zullen worden toegewezen. Het door Dexia te betalen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing (minus dividenduitkeringen), is voldaan. Nu de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet door Dexia zijn betwist en het hof ook niet onredelijk voorkomen zullen deze kosten worden toegewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het eindvonnis van 27 april 2011 en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door [X] en Dexia gesloten leaseovereenkomst genaamd “Korting Kado” met contractnummer [nummer] rechtsgeldig op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [X] te voldoen al hetgeen door [X] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomst is voldaan, te verminderen met hetgeen [X] op grond van de leaseovereenkomst van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing (minus dividenduitkeringen), is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest aan de Stichting Bureau Kredietregistratie schriftelijk te melden dat geen betalingsachterstanden op basis van genoemde leaseovereenkomst bestaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan, dat Dexia zou nalaten aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt Dexia tot betaling van een bedrag van € 250,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 176,85 aan verschotten en € 1.400,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 374,81 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en met wettelijke rente over het nasalaris;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en J.W.M. Tromp door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.