In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een leaseovereenkomst door de echtgenote van de contractant. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter in Amsterdam. De kern van de zaak draait om de vraag of de vernietigingsbrief van de echtgenote, gedateerd op 6 februari 2003, als rechtsgeldige vernietiging van de leaseovereenkomst kan worden beschouwd. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de brief niet rechtsgeldig was, omdat deze door de echtgenoot was ondertekend zonder volmacht van de echtgenote.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de juridische context van de zaak besproken, met name de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelde dat de vernietigingsbrief voldoende duidelijk maakte dat de echtgenote de leaseovereenkomst wilde vernietigen. Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de vernietigingsbrief niet rechtsgeldig was. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van de appellante toegewezen, inclusief de veroordeling van Dexia tot betaling van een bedrag aan de appellante, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het vernietigen van overeenkomsten en de rechten van echtgenoten in dergelijke situaties. Het hof heeft Dexia ook verplicht om aan de Stichting Bureau Kredietregistratie te melden dat er geen betalingsachterstanden bestaan op basis van de leaseovereenkomst, met een dwangsom als sanctie bij niet-naleving.