Uitspraak
[appellante sub 1]
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
een kennelijk ter plaatse afgepaald gedeelte van een perceel bouwgrond (…) kadastraal bekend sectie E nummer 1433 (…) waarbij geldt dat de grens met het naastgelegen perceel loopt op de helft van de verticale lijn die de twee uiterste voetpaden met elkaar verbindt”. Met grief I stellen [appellanten] aan de orde dat de verwijzing naar E1433 in de akte niet doorslaggevend is voor de bepaling van de omvang van het geleverde object, omdat het verkochte met de omschrijving in de tekst van de akte, de daaraan gehechte tekening en de feitelijke afpaling ter plaatse voldoende bepaalbaar was. Het terrein, een aaneengesloten gedeelte van een agrarisch perceel dat omlijnd werd door de bestaande weg, kwam in de ogen van Velserbeek met die omschrijving overeen. Daarbij komt, dat het hier ging om een bedrijventerrein in de eerste fase van ontwikkeling waarbij alle kadastrale nummers en aanduidingen nog wijzigingen zouden kunnen ondergaan. De verkoper was ook eigenaar van het naastgelegen perceel met nummer E1229. In die context kwam aan de kadastrale nummers minder betekenis toe dan aan de oppervlakte die [appellanten] geleverd zou krijgen. [appellanten] betwijfelen voorts dat nummer E1618 uit E1229 voortkomt en veronderstellen dat het kadaster daar een fout heeft gemaakt. Zij menen dat het, gezien de vorm van dat perceel, logischer is dat het perceel een ondersplitsing is van het aan [appellante sub 1] verkochte perceel, dat een logisch aaneengesloten stuk grond betreft. Hoe dan ook menen [appellanten] dat latere (kadastrale) ondersplitsingen (in 2004 en 2008) hen niet kunnen worden tegengeworpen, omdat zij daar niet bij betrokken waren.
De drie percelen zijn echter zodanig gering van omvang (gezamenlijk 1 are 56 ca) dat ook indien de percelen inbegrepen waren in het verkochte, nog steeds van vergelijkbare ondermaat sprake is. Daarbij komt dat uit een eventuele verrekening nog niet kan worden afgeleid dat de drie percelen geen onderdeel van het verkochte uitmaakten. Het hof ziet dan ook geen aanleiding Velserbeek op te dragen de afrekening in het geding te brengen.
met uitzondering vanhet aan Velserbeek geleverde (namelijk het vermelde sub 3 van de akte, geciteerd in r.o. 2.1.4), dat genoemde vennootschappen geen eigenaar zijn geworden van de drie percelen. Derhalve is ook [geïntimeerde] daarvan geen eigenaar geworden.