ECLI:NL:HR:2011:BQ6709

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04769
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over seksuele handelingen en de uitleg van artikel 243 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een slachtoffer, die leed aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht, dat strafbaar stelt dat iemand handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een persoon die niet in staat is om daartegen weerstand te bieden.

De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en oordeelde dat niet alle door het Hof bewezenverklaarde handelingen konden worden aangemerkt als handelingen die “mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam”. De Hoge Raad concludeerde dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel niet bepaald worden door de handelingen die de verdachte had verricht, zoals het sturen van berichten en het meenemen van het slachtoffer naar zijn woning. Hierdoor had de verdachte geen belang bij zijn klacht over de kwalificatie van de handelingen.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige uitleg van de relevante artikelen in het strafrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op seksuele delicten en de bescherming van kwetsbare slachtoffers.

Uitspraak

15 november 2011
Strafkamer
nr. 09/04769
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 november 2009, nummer 22/004828-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte alle bewezenverklaarde handelingen heeft aangemerkt als handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam als bedoeld in art. 243 Sr.
3.2.1. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij in de maand augustus 2006 te Dordrecht, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1989), van wie hij, verdachte, wist dat [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen en kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende hij verdachte:
- in die periode meermalen, althans eenmaal, seksueel getinte brieven en/of e-mails en/of msn berichten gestuurd aan [slachtoffer] en/of
- [slachtoffer] meegenomen naar zijn, verdachtes, woning en/of
- [slachtoffer] te kennen gegeven dat hij seks met haar wou en/of dat zij zich uit moest kleden en/of
- [slachtoffer] op een bed neergelegd en/of
- zichzelf afgetrokken in het directe bijzijn van [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht en/of gehouden."
3.2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij in de maand augustus 2006 te Dordrecht, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1989), van wie hij, verdachte, wist dat [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende hij verdachte:
- in die periode meermalen msn berichten gestuurd aan [slachtoffer] en
- [slachtoffer] meegenomen naar zijn, verdachtes, woning en
- [slachtoffer] te kennen gegeven dat hij seks met haar wou en
- [slachtoffer] op een bed neergelegd en
- zichzelf afgetrokken in het directe bijzijn van [slachtoffer] en
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht en gehouden."
3.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 243 Sr. Dat artikel luidt:
"Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie."
3.4. Wat betreft de handelingen die "mede" bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 mei 1999 (LJN ZD1456, NJ 1999/541) het volgende overwogen:
"4.3. (...) Gelet op de formulering van dat artikel, waarin gesproken wordt over handelingen die "mede" bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, is het de kennelijke bedoeling van de wetgever dat dergelijke handelingen indien zij aan "seksueel binnendringen" voorafgaan dan wel daarop volgen of daarmee gepaard gaan, onder dat artikel vallen."
3.5. In 's Hofs oordeel ligt besloten dat de achter de eerste vier gedachtestreepjes bewezenverklaarde handelingen - het door de verdachte meermalen sturen van msn-berichten aan de aangeefster, het meenemen van haar naar zijn woning, het te kennen geven dat hij seks met haar wilde en het neerleggen van haar op een bed - kunnen worden aangemerkt als handelingen die "mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam". Deze opvatting is onjuist, omdat zij van een te ruime uitleg van het desbetreffende bestanddeel van art. 243 Sr getuigt.
3.6. Aangezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden bepaald door evenvermelde gedragingen, heeft de verdachte geen belang bij zijn klacht.
3.7. Het middel behoeft dus niet tot cassatie te leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 november 2011.