ECLI:NL:GHAMS:2015:1442

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
23-004070-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake witwassen en drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen en drugshandel, waarbij hij op 16 juli 2014 te Schiphol een aanzienlijk geldbedrag van circa 110.810 euro vervoerde zonder dit aan te geven bij de douane. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de herkomst van dit geldbedrag heeft verhuld, wat een essentieel element is van het misdrijf witwassen. De verdachte had bovendien een hoeveelheid cocaïne en hennep in zijn bezit, wat de drugshandel betreft. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het witwassen van het geldbedrag en het bezit van drugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 147 dagen, een taakstraf van 80 uren en een geldboete van 1.000 euro. Het hof heeft ook het in beslag genomen geldbedrag van 108.000 euro verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het witwassen van crimineel geld en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

parketnummer: 23-004070-14
datum uitspraak: 19 maart 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer
15-820709-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 juli 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van circa EURO 110.810), althans enig geldbedrag, de herkomst en/of vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde hoeveelheid geld, voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) (volledige en/of juiste) aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar geen, onvolledig of onjuiste, aangifte gedaan (tevens door te verklaren dat hij, verdachte, een bedrag van EURO 3.000 bij zich had), terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van EURO 10.000 of meer vervoerde, te weten (in totaal circa) EURO 110.810.
3:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 in de gemeente [geboorteplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 in de gemeente [geboorteplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 759 gram hennep, althans een aantal henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak

Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
Door de formulering van de tenlastelegging ziet het daarin (primair) vervatte opzet niet alleen op het niet doen van schriftelijke aangifte, maar ook op het niet voldoen aan de wettelijke verplichting daartoe.
Het (voorwaardelijk) opzet op het niet voldoen aan een wettelijke verplichting kan echter niet worden bewezen, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte zich bewust was van deze wettelijke verplichting, zodat de verdachte reeds om die reden moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Gelet op deze beslissing behoeft het door de verdediging gevoerde verweer geen nadere bespreking.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft begaan. Uit het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde medeplegen.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het desbetreffende geldbedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is van enig misdrijf en dat de verdachte dat wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte heeft getracht een groot geldbedrag op een ongebruikelijke wijze via Schiphol het land uit te voeren, zonder daarvan aangifte te doen. Het is een feit van algemene bekendheid dat niet zelden via Schiphol grote bedragen in contanten, die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden in- of uitgevoerd. De verdachte heeft op de vraag van de douane met hoeveel geld hij in totaal reisde verklaard dat hij een bedrag van 3.000 euro bij zich had, terwijl dit in totaal 110.810 euro bleek te zijn. De verdachte droeg in zijn handbagage 2.810 euro bij zich. In de koffer van de verdachte (zijn ruimbagage) is een bedrag van 108.000 euro aangetroffen. Het is opmerkelijk dat deze biljetten waren verborgen in een bus scheerschuim en tussen twee tijdschriften in de ruimbagage van de verdachte. Daarbij komt nog dat het op deze wijze vervoeren van een groot geldbedrag veiligheidsrisico’s met zich brengt.
De verdachte was afkomstig uit Brussel en stond blijkens zijn vliegticket op het punt naar Panama City te reizen. Hij heeft verklaard dat hij op weg was naar Panama om het geld daar in een bankkluis veilig te stellen. Op vragen van het hof naar contacten of afspraken daarover met banken in Panama heeft hij geen duidelijke antwoorden gegeven. Ook op de vraag bij welke bank hij het geldbedrag wilde deponeren, heeft hij niet geantwoord. Voorts is van belang dat de reis voor de verdachte volgens een medewerker van het reisbureau een dag tevoren is geboekt en contant is betaald, en wel door ene “[betrokkene]”, dus niet door de verdachte zelf (AH-009). Tot slot heeft de verdachte niets willen verklaren over de meerdere kortdurende reizen die hij in de periode 2010-2014 naar zogenoemde risicolanden als Brazilië, Argentinië, Zuid-Afrika, Peru en Colombia heeft gemaakt (AH-006). Zijn partner, met wie hij reeds vijftien jaren een relatie heeft en een gezamenlijke huishouding voert, was van deze reizen bovendien niet op de hoogte en heeft verklaard dat zij financieel in zwaar weer verkeerden (G1-01 en G102), hetgeen er naar het oordeel van het hof in samenhang bezien met het voorgaande op duidt dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met het koerieren van geld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het in de koffer van de verdachte aangetroffen geld onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist. De verdachte heeft overigens ook erkend dat het geldbedrag van (eigen) misdrijf afkomstig is en dat hij dat wist. Uit het bovenstaande kan voorts worden afgeleid dat de verdachte het geldbedrag niet alleen voorhanden heeft gehad, maar tevens de vindplaats ervan heeft verhuld, mede gelet op hetgeen hij heeft verklaard omtrent het doel van zijn reis en op zijn weigering daaromtrent nadere informatie te verschaffen.
Derhalve kan het onder 1 tenlastegelegde in zoverre bewezen worden geacht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 16 juli 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, van een hoeveelheid geld ter waarde van EURO 108.000 de vindplaats heeft verhuld en voornoemde hoeveelheid geld voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
2 subsidiair:
hij op 16 juli 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar onjuiste
,aangifte gedaan door te verklaren dat hij, verdachte, een bedrag van EURO 3.000 bij zich had, terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van EURO 10.000 of meer vervoerde, te weten (in totaal circa) EURO 110.810.
3:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 in de gemeente [geboorteplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 in de gemeente [geboorteplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] ongeveer 759 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het geld dat de verdachte bij zich had afkomstig was uit eigen misdrijf, namelijk uit de hennepteelt en uit het verrichten van zwart werk in de bouw. Het geld was weliswaar verstopt in een bus scheerschuim en in twee tijdschriften, maar dit levert geen verbergen of verhullen op. Dit zou gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde, voor zover dat het voorhanden hebben van het geldbedrag betreft, aldus niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het bij hem aangetroffen geldbedrag en dat dit ook als zodanig kan worden gekwalificeerd, nu zij niet aannemelijk acht dat de gelden afkomstig zijn uit eigen misdrijf.
Oordeel van het hof
Het hof verwerpt dit verweer reeds op de grond dat de verdachte de vindplaats van het geldbedrag van EURO 108.000 wel degelijk heeft verhuld, niet alleen door de verhullende wijze waarop de verdachte de biljetten heeft vervoerd in zijn koffer, maar ook door met dat geldbedrag via Brussel naar Panama te reizen. In zoverre heeft de verdachte dus meer gedaan dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag.
Ten overvloede oordeelt het hof dat de stelling dat verdachte het geldbedrag uit eigen misdrijf heeft verkregen niet aannemelijk is geworden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verklaring van de verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld is niet onderbouwd en dermate vaag en algemeen, dat deze terzijde moet worden gesteld. De verdachte heeft onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens verstrekt waaruit blijkt dat hij in de afgelopen jaren zwart geld heeft verdiend en waaruit blijkt dat het geldbedrag daar (deels) van afkomstig is. Dit geldt evenzeer voor de enkele verklaring van de verdachte dat hij met de hennepteelt ongeveer 60.000 euro heeft verdiend. Dat bedrag is in zeer algemene zin door verdachte zelf berekend met als vertrekpunt een door de fraudespecialist van het energiebedrijf gedane schatting van het aantal kweken dat kan hebben plaatsgevonden met de bij verdachte aangetroffen hennepkwekerij, in aanmerking genomen hoeveel energieverbruik bij verdachte is geregistreerd. Zo daarmee al enige verdienste is onderbouwd, hetgeen niet het geval is, is naar het oordeel van het hof nog niet aannemelijk geworden dat het geldbedrag in de koffer gedeeltelijk afkomstig is van oogsten van de bij verdachte aangetroffen hennepkwekerij.
Het is derhalve niet aannemelijk geworden dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is van eigen misdrijf
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
witwassen;
het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
als degene, die uit hoofde van artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte niet doen;
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 108.000 euro.
Door deze manier van handelen heeft hij geprobeerd inkomsten uit misdrijven te onttrekken aan het zicht van justitie en de belastingdienst, hetgeen doorgaans resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel in het bijzonder en schade aan de maatschappij in het algemeen. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. De verdachte heeft voorts verzuimd aangifte te doen van de uitvoer van geld. Aldus heeft hij de controle op de uitvoer van deviezen en daarmee op een regelmatig internationaal financieel verkeer gefrustreerd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 februari 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden, alsmede een geldboete ten aanzien van het niet voldoen aan de aangifteplicht.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag. Dit geldbedrag is onder de verdachte in beslag genomen. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 57, 62 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10:1 van de Algemene douanewet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
147 (honderdzevenenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde tot een geldboete van
€ 1.000,00 (duizend euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van 108.000 euro.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een geldbedrag van 2.810 euro en een geldbedrag van 2.280 euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 maart 2015.
=========================================================================
[...]
.