ECLI:NL:GHAMS:2015:1416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
23-001600-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling in burenconflict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van mishandeling van haar buurvrouw, die op 6 januari 2013 in Amsterdam plaatsvond. De tenlastelegging omvatte het met kracht trekken aan het haar en het schoppen tegen het lichaam van de buurvrouw, wat resulteerde in letsel en pijn. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweerexces, maar het hof oordeelde dat de verdachte voldoende gelegenheid had om zich terug te trekken in haar woning en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 550,00, met een proeftijd van twee jaar, en 11 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 360,00, rekening houdend met een eigen schuldpercentage van 40% aan de zijde van de benadeelde partij. Het hof overwoog dat de verdachte zich niet had kunnen beheersen tijdens de ruzie en dat haar handelen niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

parketnummer: 23-001600-14
datum uitspraak: 15 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-089752-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 6 januari 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het
- eenmaal of meermalen (met kracht) trekken aan/van het haar en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) trappen en/of schoppen aan/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer],
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging - en motivering daarvan - komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 januari 2013 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen met kracht trekken aan het haar en meermalen met kracht schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu haar een beroep op noodweerexces toekomt. Hiertoe is door de raadsman aangevoerd, dat de verdachte zich tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval van haar bovenbuurvrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft moeten verdedigen en in die verdediging vervolgens te ver is gegaan, door [slachtoffer] aan te vliegen en door te gaan met geweldshandelingen nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen. Die handelingen zijn volgens de verdediging het gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de aanval van [slachtoffer] en door het al veel langer bestaande burenconflict tussen de verdachte en [slachtoffer].
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt het volgende naar voren. [slachtoffer] heeft de verdachte, die op dat moment in de deuropening van haar woning of vlak daar voor stond, een duw gegeven. [slachtoffer] deed dat als reactie op een uitlating van de verdachte gericht aan [slachtoffer], die [slachtoffer] als zeer kwetsend heeft ervaren. Terwijl [slachtoffer] wegliep is de verdachte haar achterna gegaan en heeft zij de in de bewezenverklaring vermelde geweldshandelingen gepleegd. Het hof is van oordeel dat de duw van [slachtoffer] jegens de verdachte weliswaar een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert, maar dat voor de verdachte ruim voldoende gelegenheid bestond zich in haar woning terug te trekken, ook indien er daarbij vanuit wordt gegaan dat de verdachte op dat moment tevens werd gekrabd door [slachtoffer]. Van een noodweer-situatie was dus geen sprake. Daar komt nog bij dat aan de keuze van de verdachte om niet haar woning in te gaan, maar tot de aanval over te gaan jegens [slachtoffer] die op dat moment al wegliep, naar het oordeel van het hof niet een hevige gemoedsbeweging ten grondslag lag zoals bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, maar dat sprake is van het aangrijpen door de verdachte van de gelegenheid om [slachtoffer] aan te vallen.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 550,00, te vervangen door 11 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens een ruzie met haar toenmalige buurvrouw niet kunnen beheersen. Zij heeft haar buurvrouw door haar handelen pijn en letsel bezorgd. Met haar grensoverschrijdend handelen heeft ze uiting gegeven aan haar gevoelens van woede en frustratie en zodoende gekozen voor een fysieke reactie zonder dat de noodzaak daartoe bestond. Zij stond immers in de deuropening van haar woning en had zich makkelijk en eenvoudig kunnen terugtrekken. Ook is zij daarmee medeverantwoordelijk voor een handgemeen in de publieke ruimte, waar ook andere bewoners getuige van zijn geweest.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval en ziet daarin aanleiding, de verdachte, evenals de terechtstaande buurvrouw een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. Dit nu ook de verdachte letsel heeft opgelopen, de gevolgen van het handelen van de verdachte overigens gelukkig relatief beperkt zijn gebleven en de buurvrouw in kwestie inmiddels is verhuisd, zodat de kans op herhaling beperkt lijkt. De geldboete is evenwel hoger, aangezien de handelingen van de verdachte een ernstiger karakter hebben dan die van de buurvrouw.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 maart 2015 niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 880,00 (waarvan € 250,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 360,00 (waarvan € 210,00 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 360,00.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het feit dat het de benadeelde partij is geweest die in het kader van een burenruzie als eerste heeft gekozen voor de fysieke aanval. Er is daardoor sprake van een grote mate van eigen schuld, zij het dat het in het kader van dit strafproces te ingewikkeld is om vast te stellen welke mate dat precies is, aldus de raadsman.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 600,00, bestaande uit een bedrag van € 350,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade (het hof acht het verlies van een gouden ketting van € 280,00 onvoldoende onderbouwd).
Het hof is van oordeel, dat gezien de omstandigheden van het geval, rekening dient te worden gehouden met een eigen schuldpercentage van 40% aan de zijde van de benadeelde partij. Verdachte is mitsdien tot vergoeding van 60% van de voormelde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te weten
€ 360,00, zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 360,00 (driehonderdzestig euro), bestaande uit € 210,00 (twee honderd en tien euro) materiële schade en € 150,00 (honderd en vijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 360,00 (driehonderdzestig euro), bestaande uit € 210,00 (twee honderd en tien euro) materiële schade en € 150,00 (honderd en vijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. J.L. Bruinsma en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2015.
=[........]
.