De voorzitter deelt als overwegingen en beslissingen van het hof het volgende mede.
Ter terechtzitting van 16 januari 2015 is debat ontstaan naar aanleiding van de gang van zaken
tijdens het verhoor van de getuige [La S.] bij de rechter-commissaris op 12 januari 2015.
Van dit verhoor heeft de rechter-commissaris verslag gedaan in een proces-verbaal van
bevindingen van 15 januari 2015 en in een proces-verbaal van verhoor.
Voor een zakelijke weergave van het verloop van het debat ter terechtzitting wordt verwezen
naar het onderdeel van dit proces-verbaal waarin het tijdens die zitting verhandelde wordt
gerelateerd.
Het openbaar ministerie heeft in deze discussie aanleiding gezien om ter terechtzitting van
heden een nader standpunt naar voren te brengen.
Van de zijde van de verdediging van de verdachten is hierop gereageerd.
Het hof brengt in herinnering hetgeen het op 10 juni 2014 heeft overwogen. Op die zitting
heeft het hof als volgt overwogen met betrekking tot de aan de getuige [La S.] te stellen
vragen over aspecten van getuigenbescherming.
“… in aanmerking genomen aard en inhoud van het onderwerp, mede bezien in het licht van
hetgeen is verhandeld ter terechtzitting van 6 juni jl., ligt een verhoor over dit onderwerp in
de beslotenheid van het kabinet van de rechter-commissaris in de rede, gelijk ook de
vertegenwoordiger van de Staat door die rechter-commissaris als getuige reeds is gehoord.
Het hof overweegt in dat kader dat (…) niet op voorhand geoordeeld kan worden dat de door
de verdediging aangekondigde, aan de getuige te stellen, vragen gespeend zijn van elk belang
of relevantie. Het is de rechter-commissaris die met inbegrip van de wél aan die functionaris
en niet aan het hof als zittingsrechter toekomende bevoegdheden de vragen over het
onderwerp getuigenbescherming en daaraan te relateren toezeggingen en afspraken op hun
merites te beoordelen, in het bijzonder op het punt of door de getuige beantwoorde vragen ter
kennis kunnen en mogen komen van procesdeelnemers.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het verhoor van de getuige [La S.] over al
hetgeen raakt aan hetgeen in de sleutel van getuigenbescherming aan hem is toegezegd c.q.
met hem is afgesproken door de rechter-commissaris dient te worden gehouden. Het hof
draagt voorts aan de rechter-commissaris een nader verhoor van de officier van justitie
Verwiel op dat dient te worden gehouden nadat [La S.] als getuige zal zijn gehoord, met
inachtneming van hetgeen hiervoor door het hof is overwogen en beslist. Het hof zal de zaken
in zoverre naar de rechter-commissaris verwijzen.”
Deze beslissing tot verwijzing naar de rechter-commissaris, voor zover het een verhoor van
[La S.] over getuigenbescherming betrof, was onder meer ingegeven door de ter
terechtzitting van 6 juni 2014 door de raadsman van [verdachte 2] ingebrachte stukken met
betrekking tot aspecten van bescherming van de getuige [La S.] en de daarop op 10 juni
2014 gevolgde wisseling van standpunten van openbaar ministerie en raadslieden.
Eén van de aspecten die in dat verband aan de orde waren geweest, is de vraag of het hof door
beantwoording van vragen te beletten, met toepassing van artikel 293 Sv, toereikend en
evenwichtig onder meer het belang van de persoonlijke veiligheid van de getuige en het
belang dat het verhoor tot resultaat leidt, zou kunnen dienen.
De door het hof gegeven beslissing houdt onmiskenbaar in dat de rechter-commissaris de
getuige zal horen met toepassing van 187d Sv. Dit ligt besloten in de overweging van het hof
dat de vragen van de verdediging niet gespeend zijn van elk belang, dat de rechtercommissaris
meer dan de zittingsrechter de in het geding zijnde belangen kan beoordelen en
dat de rechter-commissaris, in tegenstelling tot de zittingsrechter, de bevoegdheid heeft om
gegeven antwoorden niet ter kennis te laten komen van procesdeelnemers.
Uit het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van verhoor blijkt dat de
raadslieden van [verdachte 2], [verdachte 1], [verdachte 5] en [verdachte 3] de beslissing van het hof ook op deze
wijze hebben begrepen.
Het hof betreurt dat al kort na aanvang van het verhoor het debat tussen de betrokkenen
geconcentreerd is geweest op de vraag of het de getuige in het algemeen vrij stond om vragen
over getuigenbescherming te beantwoorden. Aan deze dynamiek heeft de setting waarin het
verhoor plaatsvond, die niet was gebaseerd op artikel 187d Sv, waarschijnlijk bijgedragen.
Voor zover daarover onduidelijkheid zou kunnen hebben bestaan heeft het openbaar
ministerie daarover vandaag alle twijfel, verband houdend met de op [La S.] ingevolge het
contract met de Staat rustende geheimhoudingsplicht in een 187d Sv-setting, weggenomen.
De verplichting die [La S.] reeds had op grond van de beslissing van het hof van 10 juni
2014 kan thans niet meer tot een juridisch geschilpunt aanleiding geven.
Daarmee is vraag 1 van de rechter-commissaris zoals opgenomen in haar proces-verbaal van
15 januari 2015, voor zover nog van belang, beantwoord.
Aan de tweede vraag van de rechter-commissaris is grotendeels de feitelijke grondslag
ontvallen. Deze is immers, in de kern, gebaseerd op de mogelijkheid dat de Staat de
getuigenbeschermingsovereenkomst met [La S.] opzegt op de grond dat hij de vragen van
de rechter-commissaris heeft beantwoord en op het risico van de daaraan te verbinden
beëindiging of aanpassing van beschermingsmaatregelen. Deze sanctie wordt niet langer
overwogen als [La S.] aan zijn wettelijke plicht in de door het hof beoogde context tot
beantwoording van de vragen voldoet, zo is heden door de advocaat-generaal meegedeeld.
De rechter-commissaris heeft in haar vraagstelling twee bepalingen genoemd die elk een
regiem voor het te houden verhoor regelen.
Het hof overweegt dat de wetgever bij de introductie van de artikelen 187, 187b en 187d Sv
heeft overwogen dat laatstgenoemde bepaling een subsidiaire mogelijkheid biedt ten opzichte
van artikel 187b Sv (Tweede kamer, vergaderjaar 1996 – 1997, 25 403, nr. 3, MvT, pagina
92). Dit brengt met zich dat een reguliere verhoorsituatie als bedoeld in artikel 186 en 186a
Sv, waarin de rechter-commissaris desgeraden met toepassing van artikel 187b Sv
beantwoording van enige vraag belet, de voorkeur heeft.
Het hof begrijpt uit de inhoud van het door haar opgestelde proces-verbaal dat de rechtercommissaris
deze mogelijkheid heeft willen beproeven, gelijk zij tijdens het verhoor van de
getuige officier van justitie mr. Verwiel heeft gedaan. De rechter-commissaris heeft op grond
van de wet de bevoegdheid daartoe en meergenoemde beslissing van het hof heeft daarin
strikt genomen geen verandering gebracht.
Het hof heeft bij het geven van de verwijzingsbeslissing evenwel ook onder ogen gezien dat
het niet te verwachten viel dat de rechter-commissaris in een reguliere verhoorsituatie een
productief verhoor zou kunnen afnemen en dat op die grond diende te worden uitgeweken
naar het 187d Sv-regiem.
Daarbij wijst het hof erop, en benadrukt voor zover nodig, dat aard en inhoud van te stellen
vragen en van te geven antwoorden, het belang dat de vragen in beginsel worden beantwoord,
de precaire positie van de getuige en de in het geding zijnde belangen deze oplossing strikt
noodzakelijk maakten.
De mogelijkheid dat de zittingsrechter, met toepassing van artikel 316 Sv reeds met het oog
op een onder dit regiem te houden verhoor de zaak naar de rechter-commissaris verwijst, is
door de wetgever onder ogen gezien (eerder genoemde MvT, pagina 20). Het is vervolgens
aan de rechter-commissaris, als uitsluitend bevoegde rechterlijke functionaris, om te
beoordelen of het “strikt noodzakelijk” is dat de belangen als genoemd in artikel 187d Sv
meebrengen dat bepaalde gegeven antwoorden niet ter kennis van procespartijen komen.
Het hof verstaat het proces-verbaal van de rechter-commissaris ook aldus dat zij om een
nadere vingerwijzing voor het te houden verhoor vraagt.
Het hof staat de volgende werkwijze voor ogen. Aan de rechter-commissaris worden, voor
zover nog niet is geschied, vragen van procespartijen vooraf verstrekt. Zij inventariseert op
een door haar te kiezen wijze de standpunten van raadslieden en advocaat-generaal met
betrekking tot de vraag of de te geven antwoorden zich voor vrijgave lenen.
Daarna houdt zij het verhoor met de getuige buiten aanwezigheid van de procesdeelnemers.
In het licht van de door haar vooraf geïnventariseerde standpunten en van hetgeen zij
ambtshalve overweegt stelt de rechter-commissaris de zogeheten “netto-verklaring” op.
De raadsman van [verdachte 2] heeft op 16 januari 2015 een verzoek gedaan dat in een viertal
deelverzoeken uiteenvalt.
Het verzoek dat, zo begrijpt het hof, in algemene zin inhoudt dat het hof het bevel strekkend
tot een verhoor door de rechter-commissaris onder het eerder bedoelde regiem herhaalt, wordt
gehonoreerd door de hierna te geven beslissing. Voor zover nog niet is gerespondeerd stelt het
hof in het licht van deze beslissing vast dat overigens in de vier deelvragen om rechtsoordelen
is gevraagd in welk verband bij een nadere beantwoording geen belang meer bestaat.
De raadsman van [verdachte 2] heeft ter terechtzitting van heden nog een vraag aan het openbaar
ministerie geformuleerd met betrekking tot de geheimhoudingsplicht van [La S.] ingeval
van een verhoor in aanwezigheid van andere procesdeelnemers over het onderwerp
getuigenbescherming. Gelet op de door het hof op 10 juni 2014 gegeven en heden te herhalen
opdracht bestaat bij beantwoording daarvan geen belang.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de op 10 juni 2014 gegeven opdracht aan de rechtercommissaris
herhaalt en haar opdraagt het verhoor met inachtneming van de hiervoor gegeven
nadere vingerwijzingen ten spoedigste te doen plaatsvinden
5 Afsluitend