ECLI:NL:HR:2012:BU3604

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00684 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging tenlastelegging en uitleg van wegvervoer onder de Verordening (EEG) nr. 3820/85

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was aangeklaagd voor het niet naleven van artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, die regels stelt aan de dagelijkse rusttijden van bestuurders van vrachtauto's. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten waarbij de verdachte als werkgever werd aangemerkt van verschillende bestuurders die in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003 niet voldeden aan de rusttijden. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging door het Hof terecht was toegewezen, en dat er geen rechtsregel of beginselen van een goede procesorde zich daartegen verzetten. Het Hof had de uitleg van de tenlastelegging niet onjuist opgevat door te stellen dat er telkens wegvervoer tussen Nederland, België en/of Duitsland had plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van de feiten voldoende was gemotiveerd op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, die aantoonden dat de verdachte betrokken was bij grensoverschrijdend wegvervoer binnen de EU. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/00684 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 7 juli 2010, nummer 21/002864-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.Q. Vallenduuk-Bobeck, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1. [Betrokkene 1] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 1], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 april 2003 te 16:25 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 54 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 14:08 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 21 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
3. [Betrokkene 2] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 2], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 20 mei 2003 te 16:37 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 36 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
4. [Betrokkene 3] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 3], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 24 april 2003 te 06:15 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 27 april 2003 te 10:17 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 25 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 28 april 2003 te 10:17 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 05 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
5. [Betrokkene 4] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 4], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 april 2003 te 17:02 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 17 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 28 april 2003 te 08:55 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 44 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 1 mei 2003 te 14:15 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 51 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 5 mei 2003 te 09:50 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 36 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 8 mei 2003 te 09:50 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 24 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 11 mei 2003 te 14:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 38 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 14:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 09 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 14 mei 2003 te 14:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 13:10 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
6. [Betrokkene 5] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 5], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 april 2003 te 05:37 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 22 april 2003 te 05:37 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langst achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 08 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 27 april 2003 te 8:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur,aanvangende op 8 mei 2003 te 11:14 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 29 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 20 mei 2003 te 08:50 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 13 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
7. [Betrokkene 6] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 6], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 29 april 2003 te 00:27 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 47 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 12 mei 2003 te 23:26 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 38 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 23:26 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 12 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
8. [Betrokkene 3] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 3], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 1 mei 2003 te 11:00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 48 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 5 mei 2003 te 09:10 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 8 mei 2003 te 10:52 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 07:07 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 21 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 15 mei 2003 te 12:40 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 44 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 19 mei 2003 te 09:20 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 05 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 13:56 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
9. [Betrokkene 7] in of omstreeks de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 7], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België, Frankrijk en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 1 mei 2003 te 11:00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 48 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 8 mei 2003 te 10:52 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 07:07 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 21 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 15 mei 2003 te 12:40 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 44 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 19 mei 2003 te 09:20 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 05 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 13:56 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd."
2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"1. [Betrokkene 1] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 1], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 april 2003 te 16:25 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 54 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van24uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 14:08 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 21 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
3. [Betrokkene 2] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 2], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 20 mei 2003 te 16:37 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 36 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
4. [Betrokkene 3] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 3], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 24 april 2003 te 06:15 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 27 april 2003 te 10:17 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 25 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 28 april 2003 te 10:17 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 05 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
5. [Betrokkene 4] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 4], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 april 2003 te 17:02 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 17 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 28 april 2003 te 08:55 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 44 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 1 mei 2003 te 14:15 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 51 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 5 mei 2003 te 09:50 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 36 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 8 mei 2003 te 09:50 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 24 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 11 mei 2003 te 14:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 38 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 14:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 09 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 14 mei 2003 te 14:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 13:10 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
6. [Betrokkene 5] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 5], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 21 april 2003 te 05:37 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 22 april 2003 te 05:37 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 08 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 27 april 2003 te 8:30 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 4 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aangevangen op 8 mei 2003 te 11:14 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 29 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 20 mei 2003 te 08:50 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 13 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
7. [Betrokkene 6] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 6], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 29 april 2003 te 00:27 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 47 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 12 mei 2003 te 23:26 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 38 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
- in de periode van 24 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 23:26 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 3 uur en 12 minuten, in elk geval minder dan 9 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
8. [Betrokkene 3] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 3], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse) trekker,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 1 mei 2003 te 11:00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 48 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 5 mei 2003 te 09:10 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 8 mei 2003 te 10:52 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 07:07 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 21 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 15 mei 2003 te 12:40 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 44 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 19 mei 2003 te 09:20 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 05 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 13:56 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd.
9. [Betrokkene 7] in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003, niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had [betrokkene 7], die als bestuurder wegvervoer verrichtte tussen Nederland, België en/of Duitsland, met een vrachtauto waarvan het kenteken- of registratiebewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldde dan wel met een (losse)trekker,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 1 mei 2003 te 11:00 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 48 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 8 mei 2003 te 10:52 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 00 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 13 mei 2003 te 07:07 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 0 uur en 21 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 15 mei 2003 te 12:40 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 44 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 19 mei 2003 te 09:20 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 1 uur en 05 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
- in de periode van 30 uur, aanvangende op 25 mei 2003 te 13:56 uur of daaromtrent, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die bestuurder ongeveer 2 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur,
terwijl verdachte, die toen (telkens) werkgever was van voornoemde bestuurder, wordt aangemerkt als degene die voornoemde bepaling niet heeft nageleefd."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], inspecteur bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Inspecteur bij de Toezichteenheid Goederenvervoer, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt aanvullend proces-verbaal, genummerd 625/300603/1000/3024 en gesloten op 27 november 2006, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van de processen-verbaal nr. 610/300603/1000/3024/ATBV en 610/300603/1000/3024WGW verklaar ik het volgende.
Ten aanzien van het laadvermogen van de gecontroleerde vrachtauto's verklaar ik dat in bovengenoemd proces-verbaal die overtredingen ten laste zijn gelegd waarbij de bestuurder gebruik heeft gemaakt van een vrachtauto die valt onder artikel 2.1:1 onder e van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en onder artikel 1 van de Wet goederenvervoer over de weg.
De gecontroleerde voertuigen betroffen combinaties van trekker met oplegger. Deze combinaties hadden allen een laadvermogen dat 500 kilogram te boven gaat. Alle combinaties hadden een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kilogram, derhalve waren deze voertuigen op grond van de Verordening 3821/85 voorzien van een tachograaf.
Op 27 februari 2006 heb ik gehoord dat een medewerkster van de meldkamer te Assen mij mededeelde dat de voertuigen voorzien van de kentekens [14 kentekens] trekkers waren.
Ten aanzien van de feiten 4 tot en met 12 verklaar ik:
Zoals eerder omschreven in dit proces-verbaal hebben alle tenlastegelegde overtredingen betrekking op voertuigen te weten: een combinatie van trekker met oplegger dan wel een losse trekker zoals omschreven in artikel 2.1:1 onder e van het Arbeidstijdenbesluit vervoer.
Uit onderzoek is komen vast te staan dat [verdachte] alleen vervoerswerkzaamheden heeft verricht binnen de landen welke lid zijn van de Europese Unie.
2. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], allen inspecteurs bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Vervoer, Sector Handhaving, Afdeling Goederenvervoer Weg, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 610/300603/1000/3024 en gesloten op 19 februari 2004, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 27 augustus 2003 en volgende dagen hebben wij een onderzoek ingesteld naar de naleving van de bepalingen van het Arbeidstijdenbesluit vervoer in de onderneming [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats], [a-straat 1]. Bij onderzoek in de bedrijfsadministratie van deze ondernemingen zag ik, eerste verbalisant, dat er in het hierna te noemen tijdvak acht werknemers als bedoeld in artikel 1:1 onder 1b van de Arbeidstijdenwet werkzaam waren.
Het ingestelde bedrijfsonderzoek, waarvan deze onderneming door middel van een schrijven op de hoogte was gebracht, was gericht op die werknemers, die in de periode van vrijdag 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003 werkzaam waren.
Dit onderzoek strekte zich uit over het bovengenoemd tijdvak en is gehouden ten aanzien van al deze werknemers.
Met de vrachtauto's zijn ritten uitgevoerd naar diverse Europese bestemmingen. Ten kantore van de onderneming werden onder andere de registratiebladen en rittenstaten die door deze werknemers waren gebezigd in de periode van 18 april 2003 tot en met 1 juni 2003 tegen afgifte van een bewijs van ontvangst in beslag genomen.
Ik, eerste verbalisant, zag dat de registratiebladen, gebezigd door deze werknemers in eerder genoemde periode, betrekking hadden op vervoer tussen diverse Europese landen. Gelet op het vorenstaande zag ik dat de bepalingen van hoofdstuk 2 (wegvervoer) van het Arbeidstijdenbesluit vervoer van toepassing waren."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Volgens de raadsvrouw kan telkens niet worden bewezen dat het vervoer is verricht tussen "Nederland, België en Frankrijk of tussen Nederland, België en Duitsland of tussen Nederland, België, Frankrijk en Duitsland.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende. Het hof leest de tenlastelegging zo, dat de opgesomde landen alternatief ten laste zijn gelegd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat telkens grensoverschrijdend wegvervoer binnen de Europese Unie is verricht waarbij telkens in elk geval één van de aan Nederland grenzende lidstaten is aangedaan, te weten België en/of Duitsland.
Het verweer wordt derhalve verworpen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vordering tot wijziging van de tenlastelegging heeft toegewezen, althans dat het zijn beslissing in zoverre ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2. Voor zover het middel berust op de opvatting dat na terugwijzing van een zaak door de Hoge Raad teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, een vordering tot wijziging van de tenlastelegging niet, althans niet zonder nadere motivering, kan worden toegewezen, kan het middel niet tot cassatie leiden. Die opvatting is in haar algemeenheid onjuist. Geen rechtsregel en evenmin de beginselen van een goede procesorde verzetten zich tegen een dergelijke toewijzing.
3.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat telkens wegvervoer "tussen Nederland, België en/of Duitsland" is verricht.
4.2. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door de tenlastelegging aldus op te vatten dat daarin het verwijt wordt gemaakt dat telkens grensoverschrijdend wegvervoer binnen de Europese Unie is verricht waarbij telkens in elk geval één van de aan Nederland grenzende lidstaten, te weten België en/of Duitsland, is aangedaan. Die uitleg van de tenlastelegging is met haar bewoordingen niet onverenigbaar, zodat het middel in zoverre niet tot cassatie kan leiden.
4.3. Het middel klaagt voorts dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
4.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Vrijspraak: Niet (bij alle feiten) kan bewezen worden dat er tussen Nederland, België Frankrijk, of Nederland, België en Duitsland of Nederland, België, Frankrijk en Duitsland is gereden.
Nog immer ben ik van mening dat de tenlastelegging zoals die hier nog steeds voor u ligt drie variaties mogelijk zijn, wil er tot een bewezenverklaring kunnen worden gekomen. Het vervoer moet zijn verricht tussen Nederland, België en Frankrijk OF het vervoer moet zijn verricht tussen Nederland, België en Duitsland OF het vervoer moet zijn verricht tussen Nederland, België, Frankrijk en Duitsland. Op dit punt is de advocaat-generaal Machielse het niet met mij eens, maar ook dit punt zou ik graag beoordeeld zien door uw Hof. De advocaat-generaal is wel met mij eens dat er een plaats gekozen dient te worden bij een bewezenverklaring.
In het proces-verbaal staat op pagina 4 enkel aangegeven dat er met vrachtauto's ritten zijn uitgevoerd naar diverse Europese bestemmingen en dat de registratiebladen betrekkingen hebben op vervoer tussen diverse Europese landen. Per feit is niet aangegeven door verbalisanten of het feit is verricht tussen Nederland, België en Frankrijk of wel een andere combinatie van deze landen. Dit zou allereerst al een reden zijn om tot een volledige vrijspraak te komen van alle 36 feiten. Allereerst ben ik van mening dat het bewijs moet zijn gestoeld op een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal en dat bewijs op basis van een registratieblad te miniem is. Maar ook al zou zulks wel voldoende zijn, dan nog kan er niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, in ieder geval niet bij alle feiten.
Immers een rit naar een plaats in Duitsland kan niet bewezen worden verklaard. Die rit kan namelijk niet onder een van de drie mogelijkheden uit de tenlastelegging vallen. Deze rit is immers niet tussen Nederland België en Duitsland gereden en ook niet tussen Nederland, België, Frankrijk en Duitsland. De ritten van Nederland naar Frankrijk maken de meeste kans voor een bewezen verklaring maar niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de ritten wel altijd via België zijn gereden en bij twijfel dient vrijspraak te volgen. Taalkundig gezien kunnen de ritten van Frankrijk naar Nederland ook niet bewezen worden verklaard omdat er staat dat er tussen Nederland, België en Frankrijk is gereden en niet andersom dus Frankrijk, België en Nederland. Ik citeer nog even wat Machielse schrijft op p. 6 van zijn conclusie "Van iedere bewezenverklaarde rit kan zelfs niet worden vastgesteld of de chauffeur Nederland via België dan wel via Duitsland heeft verlaten, maar zeker volgt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen dat een van de chauffeurs ook Frankrijk heeft bezocht."
Ik verwijs naar mijn pleitnota bij uw Hof in eerdere instantie maar zekerheidshalve zet ik in deze pleitnota nogmaals de steekproef die ik heb gedaan. Uit bestudering van de tachoschijven blijkt dat sommige feiten in een land zijn begaan en de tenlastelegging gaat er vanuit dat het feit tussen de genoemde landen zijn begaan. Ik pak de feiten b van de oneven feiten.
Oude nummering
- Bijvoorbeeld feit 1b, gepleegd op 21 mei 2003 te 8.38 uur, waarvan de tachograafschijf op bijlage 2 staat. Op de tachograafschijf staat enkel Dinxperlo geschreven. We weten derhalve niet of de chauffeur die dag in het buitenland is geweest.
- feit 3b, gepleegd op 25 mei 2003 te 15.20 uur, die tachograafschijf staat op bijlage 7. Op de tachoschijf is tweemaal de plaats Dinxperlo ingevuld, we weten derhalve niet of de chauffeur op die dag in het buitenland is geweest en op welke dag.
- Feit 5b gepleegd op 28 april 2003, te 8.55, die tachograafschijven staat op bijlage 19. Op de eerste tachograafschijf die er vermoedelijk om 8.55 is ingelegd op 28 april staat enkel de naam Borger geschreven, hetgeen in Duitsland moet zijn. Diezelfde dag rijdt de chauffeur [betrokkene 4] naar Lesquin in Frankrijk en daarna vermoedelijk via België naar Dinxperlo. Deze rit zou wellicht onder de tenlastelegging kunnen vallen omdat er tussen Nederland, België, Frankrijk en Duitsland is gereden als er geen acht zou worden geslagen op de volgorde waarin er is gereden. Taalkundig gezien zou dit feit nog steeds niet onder de tenlastelegging vallen omdat er van Duitsland naar Frankrijk vermoedelijk via België naar Nederland is gereden en niet tussen Nederland, België, Frankrijk en Duitsland.
- Feit 7b gepleegd te 5 mei 2003, te 5.18 staat op bijlage 30. Daar staat op de tachograaf van 5 mei 2005 dat [betrokkene 6] om 5.18 is begonnen in Dinxperlo en de tachograafschijf is gewisseld in Breda rond 24 uur. Om 24 uur is er een nieuwe ingelegd (volgende blz) in Breda. Waar [betrokkene 6] echter na toe rijdt is mij onduidelijk.
- Feit 9b gepleegd te 5 mei 2003 te 9.10 door [betrokkene 7] (bijlage 12 en 33). Helaas beschik ik nog steeds niet over bijlage 33 (niet gekopieerd door de griffie vermoedelijk). Maar op bijlage 12 staan de schijven van [betrokkene 7]. Op 5 mei om 9.10 gaat de schijf er vermoedelijk in. Op de schijf staat van Arnhem naar Arnhem. De volgende schijf staat Arnhem naar Hazeldonk (bij Breda). Het lijkt er op of [betrokkene 7] alleen in Nederland is geweest, althans we weten niet of hij ook in België of Frankrijk is geweest en bij twijfel dient vrijspraak te volgen."
4.5. In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat met vrachtauto's wegvervoerswerkzaamheden zijn verricht binnen de landen welke lid zijn van de Europese Unie, is - mede in het licht van hetgeen is aangevoerd - het oordeel van het Hof dat telkens wegvervoer in de zin van art. 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85 werd verricht "tussen Nederland, België en/of Duitsland" toereikend gemotiveerd. Ook in zoverre faalt het middel.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 januari 2012.