Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
open endbeleggingsinstellingen. In een brief van de AFM van 8 januari 2007 is, kort gezegd, verwoord dat, ter vermijding van "
late trading", handel moet plaatsvinden door middel van "
forward pricing" waardoor orders moeten worden afgewikkeld op basis van koersen die liggen ná de opdracht.
grieven 1, 2 en 3betoogt [appellant] dat de rechtbank de feiten onvolledig heeft vastgesteld. Deze grieven kunnen [appellant] niet baten omdat de rechtbank niet gehouden was meer feiten vast te stellen dan zij voor haar beslissing nodig achtte.
grieven 4 tot en met 6bestrijdt [appellant] met een reeks van argumenten het oordeel van de rechtbank dat Nationale-Nederlanden gerechtigd is om het nieuwe beleid op de orders van [appellant] toe te passen. [appellant] benadrukt dat hij niet meer of anders vordert dan dat Nationale-Nederlanden de overeenkomst nakomt conform haar tekst en bedoeling, in het bijzonder dat een op enige dag ontvangen omzettingsverzoek wordt afgewikkeld op basis van de slotkoersen van diezelfde dag, dat Nationale-Nederlanden de overeenkomst niet eenzijdig kan wijzigen, dat het criterium slechts is of het verlangen van nakoming onaanvaardbaar is, hetgeen het niet is, dat de door [appellant] verlangde nakoming voor Nationale-Nederlanden geen schade meebrengt, dat hij geen gebruik maakt van kennisongelijkheid omdat hij alleen openbare informatie gebruikt en dat geen recht wordt gedaan aan zijn persoonlijk belang, terwijl Nationale-Nederlanden een professionele verzekeraar is. Nationale Nederlanden stelt zich in deze procedure onder meer op het standpunt dat [appellant] op een ongeoorloofde wijze met zijn polis beleggingstransacties uitvoert en dat daarom van een wijziging van afspraken geen sprake is. [appellant] mocht op grond van de gemaakte afspraken er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat Nationale-Nederlanden ervan zou afzien op te treden tegen de mogelijkheid van het plaatsen van switchverzoeken op basis van koersen uit het verleden (zie o.a. de incidentele conclusie houdende de conclusie van antwoord onder 1-10). Het hof zal de grieven 4 tot en met 6 gezamenlijk behandelen.
forward pricing" in Nederland en ook internationaal erkend wordt als een belangrijk beginsel om oneerlijke speculatie tegen te gaan. De "
late trading" zoals door [appellant] gewenst, met gebruikmaking van de ná het sluiten van een Aziatische beurs verkregen informatie over koersontwikkelingen, leidt er immers toe dat een oneigenlijk voordeel kan worden behaald ten koste van de wederpartijen, in die zin dat koerswinst aan die wederpartijen wordt ontnomen dan wel koersverlies ten laste van de wederpartijen wordt gelegd. Het moge zo zijn dat in 1994, toen [appellant] met Nationale-Nederlanden contracteerde, "
late trading" niet voldoende als oneerlijk werd onderkend en niet effectief werd bestreden, maar sindsdien zijn de inzichten over hetgeen een eerlijke markt vergt verdiept en in ieder geval blijkt uit de in de brief van 30 november 1998 verwoorde schikking met [appellant] duidelijk dat partijen in 1998 onderkenden dat het gebruikmaken van na de slotkoers verkregen informatie over koersontwikkelingen gekwalificeerd dient te worden als een "loterij zonder nieten" en derhalve als niet aanvaardbaar, zoals volgt uit de passage:
beslissing tot al dan niet omwisselen te baseren op inmiddels bekende koersontwikkelingen", althans in ieder geval dat [appellant] inzag dat hij zich daarvan diende te onthouden. Het hof acht het aannemelijk dat Nationale-Nederlanden ten tijde van de nadere afspraken in 1998 eenvoudigweg de maas niet heeft onderkend die voor [appellant] de opening liet om toch, vanwege het tijdsverschil tussen Nederland en de betrokken Aziatische landen, gebruik te maken van na het sluiten van de beurzen verkregen koersontwikkelingen, maar dat laat onverlet dat [appellant] behoorde te begrijpen dat in de contractuele verhouding van partijen het gebruiken van inmiddels bekende koersontwikkelingen niet (langer) aanvaardbaar zou zijn, dat hij zich van een dergelijke
late tradingdiende te onthouden en dat hij derhalve van Nationale-Nederlanden niet mocht verwachten dat zij hem deze
late trading(nog langer) zou toestaan, zodat hij nadien geen nakoming in die zin kon verlangen. Bevestiging voor het vorenstaande valt ook te vinden in de laatste alinea’s van de brief van Nationale Nederlanden van 15 december 1989, waarin Nationale Nederlanden aanvullende maatregelen aankondigt indien mocht blijken dat [appellant] door na 16.30 uur te faxen nog steeds ‘sturend’ kan handelen.
late tradingzoals door [appellant] gewenst schade lijden is niet van belang. Nationale-Nederlanden heeft er voldoende belang bij om een beginsel als
forward tradingna te (doen) leven en in ieder geval is het daarvan afzien, zoals uit het hiervoor overwogene volgt, overeengekomen.
late tradinghoe dan ook ingevolge de contractuele verhouding niet toelaatbaar is.
forward tradingvoor Nationale-Nederlanden wettelijk geen verplichting is, en dat het ook niet geldt als een in Nederland levende rechtsovertuiging, miskent - daargelaten of dit juist is - dat hij zich verbonden heeft af te zien van
late trading.
een op enige (werk)dag tussen 0.00 en 24.00 uur ontvangen verzoek zal derhalve worden afgewikkeld op basis van de slotkoersen van die dag", waaruit volgt, aldus [appellant], dat de schikking er niet aan in de weg staat dat hij ook ('s avonds) ná sluiting van een beurs een opdracht tot omzetting mocht geven en de opdrachten dus niet noodzakelijkerwijs alleen tegen de ná de opdracht afgekomen slotkoersen zouden moeten worden afgewikkeld. Het hof volgt [appellant] hierin niet omdat klaarblijkelijk bij de formulering van deze passage (althans door Nationale-Nederlanden) er alleen aan is gedacht dat beurzen na sluiting gedurende de avond en nacht verder geen koersontwikkelingen opleveren, zodat een na de sluiting gegeven opdracht niet gebaseerd kan zijn op nadien bekende koersontwikkelingen van die dag, en niet aan de mogelijkheid dat toch, vanwege tijdsverschil, bij een opdracht die ziet op het Verre Oosten Fonds, ná sluiting van de beurzen in Azië gebruik wordt gemaakt van de koersontwikkelingen op beurzen die pas later sluiten, terwijl, zoals uit het voorgaande volgt, [appellant] niet mocht verwachten dat het gebruik aldus van na sluiting verkregen informatie over koersontwikkelingen toelaatbaar zou zijn.
contra proferentembeginsel) gaat niet op omdat het hof van oordeel is dat er in redelijkheid geen twijfel over mogelijk is dat de afspraken, althans vanaf 1998 voor [appellant] duidelijk en begrijpelijk, meebrachten dat hij geen gebruik mocht maken van inmiddels bekende koersontwikkelingen.
forward pricingbaat hem niet, omdat, ook zonder kennis van dat beginsel, het voor [appellant] voldoende duidelijk was dat het (verder) gebruik van inmiddels bekende koersontwikkelingen niet toelaatbaar was.