Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VERENIGING TOT BEHOUD VAN NATUURMONUMENTEN IN NEDERLAND, gevestigd te 's-Graveland,
[geïntimeerde sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
[geïntimeerde sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente], en
[geïntimeerde sub 4], wonend te [woonplaats],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
incidentele grief I(in hun memorie onder 9) komen Natuurmonumenten c.s. op tegen dit oordeel en de daarop gegronde beslissingen in het vonnis onder 5.1-3. Zij bestrijden dat in 1983 mede de weststrook is overgedragen, dat [appellant] en zijn rechtsvoorgangers ondubbelzinnig bezit van de weststrook hebben (gehad) en dat [Y] de weststrook in bezit heeft genomen. Zij stellen dat [appellant] en [Y] geen bezitter te goeder trouw zijn geworden en dat Natuurmonumenten aan [appellant] slechts een persoonlijk gebruiksrecht heeft verleend dat zij nu heeft beëindigd.
de vorderingen 4 en 5 van Natuurmonumenten c.s., die berusten op de onjuist bevonden stelling dat Natuurmonumenten eigenares van (een deel van) de weststrook is, zullen worden afgewezen.
Vordering A (voor het desbetreffende gedeelte)zal worden toegewezen.
vordering 6te bespreken, die eveneens op de weststrook betrekking heeft. Zij strekt ertoe dat het [appellant] wordt verboden
enige vuilniscontainer of ander goed vóór de ramen van woning 89te plaatsen. De vordering is niet specifiek toegelicht, zij het dat het hof in de memorie van Natuurmonumenten c.s. (onder 5.6) de bewering aantreft dat [appellant] blijkens de als productie 4 bij die memorie in het geding gebrachte foto('s) de containers op de weststrook vóór het keukenraam (in de noordgevel) van woning 89 wil plaatsen. [appellant] erkent dat de containers thans regelmatig op de weststrook staan, maar - sinds hem van het bezwaar van [X] was gebleken - niet vóór of onder, doch naast de ramen, en beweert dat dit de beste plek is nu hij ze (ingevolge het vonnis) niet in de steeg mag plaatsen. Hij zegt voorts toe dat hij de containers niet weer onder de ramen zal plaatsen zolang daar een raam met "zichtmogelijkheden" is. Gelet op deze toezegging ziet het hof onvoldoende grond voor toewijzing van de vordering en zal haar dus afwijzen.
principale grieven I en IIbetoogt [appellant] dat het grindpad een buurweg zoals bedoeld in artikel 719 BW (oud), althans een openbare weg, is. Inzake de vraag of het grindpad
buurweg of openbare wegis, wordt het volgende vooropgesteld. Ingevolge artikel 719 BW (oud) ontstond een buurweg door uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring van de eigenaar over wiens erf een voetpad, dreef of weg (hierna: weg) liep, al dan niet samen met de gezamenlijke buren, en die ertoe strekte de weg tot buurweg te bestemmen. Daarbij moest zich feitelijk ook gemeen gebruik van de weg ten dienste van uitweg voordoen. Een enkel gedogen van de eigenaar van andermans gebruik van de weg was niet voldoende. Ongestoord bezit van het recht van buurweg - d.w.z. dat een buur of iemand die uit hoofde van zijn rechtsverhouding met een buur bevoegd was tot gebruik van diens erf, de naar verkeersopvattingen te beoordelen feitelijke macht over de desbetreffende weg uitoefende, die past bij het gebruik van de weg als buurweg - levert het voor tegenbewijs vatbare vermoeden op dat een buurweg was ontstaan en een bestemming tot buurweg had plaatsgevonden. Ingevolge artikel 160 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek zijn (slechts) de vóór 1 januari 1992 ontstane buurwegen gehandhaafd. Ingevolge artikel 4 Wegenwet is een weg openbaar, voor zover thans van belang, wanneer hij na 1 oktober 1902 gedurende 30 jaren voor een ieder toegankelijk is geweest.
vordering Bvan [appellant] voor een primair en subsidiair gedeelte met juistheid zijn afgewezen.
incidentele grief II(in hun memorie onder 10) komen Natuurmonumenten c.s. op tegen het oordeel dat de vereiste grond voor opheffing van de in 1993 gevestigde erfdienstbaarheid niet aanwezig is.
opheffing van een erfdienstbaarheidop vordering van de eigenaar van het dienend erf, indien de eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft. In hoger beroep is niet bestreden de vaststelling van de rechtbank dat [appellant] gebruik maakt (en ook zijn rechtsvoorgangers gebruik maakten) van het grindpad om naar de [adres] te gaan, dat de brievenbussen aan het eind van het grindpad, bij het hekwerk, staan, en dat daar de post wordt bezorgd en de vuilniscontainers op de ophaaldagen dienen te worden geplaatst. Van enig belang is ook dat woning 83-87 nog immer plaatselijk bekend is als gelegen aan de [adres] en dat ook haar postadres een adres aan die weg is, zodat ook daarom de ontsluiting naar de [adres] niet gelijkwaardig is aan die naar de [adres]. Met de rechtbank acht het hof daarmee een redelijk belang van [appellant] als eigenaar van het heersend erf gegeven.
incidentele grief III(in hun memorie onder 11) komen Natuurmonumenten c.s. op tegen het oordeel dat [appellant] een erfdienstbaarheid door
extinctieve verjaringheeft verkregen.
de vorderingen 1, 2 (primair) en 3 (primair)van Natuurmonumenten c.s. in hoger beroep. Deze vorderingen zijn terecht afgewezen, respectievelijk zullen worden afgewezen.
Vordering A (voor het overige)zal worden toegewezen.
principale grieven III en IVkomt [appellant] op tegen het oordeel dat de beide erfdienstbaarheden niet verder strekken dan om over het grindpad op 7959 per fiets en te voet te komen van en te gaan naar de [adres].
gebruik van het grindpad per auto en parkeren van de auto op/bij het grindpad, berust op de hierboven (onder 3.15) samengevatte gronden. Daarbij verstaat het hof de overweging (vonnis onder 4.15) dat voortdurend en zichtbaar gebruik van [appellant] en zijn rechtsvoorgangers gedurende 20 jaren niet kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat het voorkomt dat een bezoeker of leverancier autorijdt en parkeert op/bij het grindpad, aldus dat daarin - mede - is geoordeeld dat [appellant] met de laatstgenoemde omstandigheid onvoldoende heeft gesteld dat de gevestigde erfdienstbaarheid geruime tijd op een bepaalde wijze is uitgeoefend (zoals bedoeld in artikel 5:73, lid 1, BW), die ook autorijden en parkeren omvat. Voorts verdient opmerking dat het hier niet gaat om gebruik van de steeg (inclusief het binnenplaatsje) maar alleen van het grindpad.
vordering 3 (subsidiair en meer subsidiair)te wettigen, zodat die vordering zal worden afgewezen.
Vordering B (voor het desbetreffende meer subsidiaire gedeelte)zal mitsdien worden toegewezen.
vordering E (voor het desbetreffende gedeelte)worden toegewezen.
principale grief VIbetoogt [appellant] dat de door verjaring ontstane erfdienstbaarheid mede inhoudt een recht om door de toegangsdeur aan de oostkant van de
overkappingover de steeg en het grindpad per fiets en te voet te komen van en te gaan naar de [adres].
Vordering E (voor het desbetreffende gedeelte)zal worden toegewezen. Aangezien in het midden is gebleven tot welk kadastraal perceel de overkapping behoort, zal ter vermijding van misverstand worden beslist dat de erfdienstbaarheid ten dienste van 7805 strekt, inclusief, althans alsmede de weststrook. De grief slaagt.
principale grief VIIIkomt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering, strekkende tot veroordeling van Natuurmonumenten c.s. om
de steeg geheel te bestraten. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering uitgebreid met een subsidiair gedeelte, strekkende tot verklaring voor recht dat hij zelf gerechtigd is de steeg op zijn kosten te bestraten met stoeptegels en
de steeg schoon te houden en te vegen.
Vordering H (primair)zal worden afgewezen.
Vordering H (subsidiair)zal worden toegewezen. De grief mislukt ten dele en slaagt voor het overige.
principale grief VIIkomt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering inzake
vuilniscontainersen tegen het verbod aan [appellant] in de steeg enige vuilniscontainer of ander goed te stallen (beslissing onder 5.7 van het vonnis). De rechtbank oordeelde dat [appellant] onvoldoende had gesteld om daaruit af te kunnen leiden dat een erfdienstbaarheid om de vuilniscontainers in de steeg te mogen stallen door extinctieve verjaring is ontstaan.
vordering 2 (subsidiair en meer subsidiair, voor het gedeelte betreffende vuilniscontainers)worden afgewezen en
vordering Dworden toegewezen, voor maximaal drie containers ter grootte van de tot heden door [appellant] gebruikte. Vanzelfsprekend geldt ook voor dit aspect van de erfdienstbaarheid, dat uitoefening op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze moet geschieden. De grief slaagt ten dele.
andere goederen dan vuilniscontainers, heeft [appellant] niet toegelicht waarom het hem gegeven verbod onjuist zou zijn. Wel vordert hij onder E (voor het overige) verklaring voor recht dat [appellant] en de zijnen gerechtigd zijn in de steeg tijdelijk
een (brom)fiets te stallen, echter ook dit zonder toelichting. Natuurmonumenten c.s. vorderen onder 2 subsidiair, voor zover thans aan de orde, mede verklaring voor recht inzake het gebruik van de steeg dat [appellant] nog toekomt (waaronder in elk geval niet: gebruik bestaande in het stallen van enig ander goed dan vuilniscontainers), met verbod aan [appellant] van elk ander gebruik van de steeg en van het stallen van enig ander goed dan vuilniscontainers op grond van Natuurmonumenten c.s. die aansluit bij de steeg en meer subsidiair bekrachtiging van het vonnis ten aanzien van de beslissing onder 5.7, eveneens zonder toelichting.
vordering E (voor het overige)en
vordering 2 (subsidiair)voor zover thans aan de orde zal afwijzen en
vordering 2 (meer subsidiair, voor het gedeelte betreffende andere goederen dan vuilniscontainers)zal toewijzen en dus de beslissing onder 5.7 van het vonnis ten aanzien van die andere goederen bekrachtigen.
de vorderingen F en Gmet die beperking toewijzen en voor het overige afwijzen.
principale grief Vkomt [appellant] ertegen op dat de rechtbank niet heeft toegewezen zijn vordering tot zodanige
verplaatsing van het klapheknaast het toegangshek aan het begin van het grindpad aan de [adres] dat het niet meer staat op 7823. [appellant] bestrijdt niet de afwijzing van zijn daarmee in de eerste aanleg verbonden vorderingen tot verwijdering van het toegangshek en het klaphek en tot veroordeling van Natuurmonumenten c.s. het toegangshek op nader vast te stellen tijdstippen geopend te houden althans een sleutel aan [appellant] te verschaffen. Het hof merkt in dit verband op, ter wille van de duidelijkheid, dat Natuurmonumenten, die het grindpad als eigenaar met dit toegangshek en klaphek heeft doen afsluiten, in de regel ervoor dient te zorgen dat de eigenaar van een heersend erf, zoals [appellant], de mogelijkheid heeft zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van Natuurmonumenten, de toegang tot het grindpad te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid.
Vordering Czal worden afgewezen,
vordering 7toegewezen. De grief leidt tot niets.
incidentele grief IVis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat heeft geleid tot afwijzing van de vordering strekkende tot een verbod aan [appellant] inbreuk te maken op de in dit arrest onder 2.2.p bedoelde erfdienstbaarheid inzake gebruik van
het zandpad. In hoger beroep vorderen Natuurmonumenten c.s. echter niet langer dat een dergelijk verbod wordt gegeven. Behandeling van de grief is dan overbodig.
principale grief IXbeoogt [appellant] dat alsnog wordt toegewezen zijn vordering I, voor zover strekkende tot een
verbodaan Natuurmonumenten c.s., althans [X],
zich te begeven op 7823, 7805 en 7822, voor zover deze percelen met een hekwerk zijn omgeven, en met uitzondering van het zandpad. De rechtbank wees deze vordering (toen nog vordering e) af omdat zij geen aanleiding zag haar toe te wijzen, met de opmerking dat [appellant] op grond van de wet gebonden is op zijn terrein [X] toe te laten voor het verrichten van onderhoudswerkzaamheden ten behoeve van hun woning. Artikel 5:56 BW voorziet inderdaad in die gehoudenheid - behoudens gewichtige redenen voor weigering of uitstel - mits het tijdelijk gebruikmaken van de andere onroerende zaak noodzakelijk is voor het verrichten van die werkzaamheden, en alleen na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling.
vordering I (voor het desbetreffende gedeelte)zal niet anders worden beslist dan de rechtbank ten aanzien van de overeenkomstige vordering in eerste instantie heeft gedaan. De grief faalt.
principale grief Xbeoogt [appellant] dat alsnog wordt toegewezen zijn vordering I, voor zover strekkende tot een
verbodaan [X]
te handelen en/of na te laten in strijd met het onder B, D, E en H gevorderde. Blijkens de toelichting van de grief heeft [appellant] het oog op uitlatingen jegens meer dan één bezoeker van [appellant] die lopend over het grindpad komen, met de strekking dat de ingang van Oudendijks woning zich aan de zijde van de [adres] bevindt en dat de bezoekers om moeten lopen. Natuurmonumenten c.s. reageren hierop met een ontkenning dat zij mensen die te voet over het grindpad naar de deur van woning 87 komen, terugsturen. Daarmee betwisten zij niet dat zij zich wel eens hebben uitgelaten zoals [appellant] stelt ([appellant] repte niet van terugsturen); bovendien betwisten zij niet de juistheid van de schriftelijke verklaring van de heer Boscaljon aangaande hetgeen hem op 13 december 2012 is overkomen, waarmee [appellant] zijn stelling heeft gestaafd.
Vordering I (voor het overige)zal worden afgewezen. De grief treft geen doel.