ECLI:NL:GHAMS:2014:983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
23-003442-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot inbraak na onvoldoende bewijs van opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor poging tot inbraak in een woning in Zaandam op 11 juni 2013. De advocaat-generaal had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 maart 2014 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft het dossier bestudeerd en de verklaringen van de aangever en getuigen in overweging genomen. Het hof concludeert dat de verdachte en een medeverdachte in de woning van de aangever zijn geweest, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte met de intentie om te stelen in de woning was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar ongeoorloofd in de woning was, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat hij zich daar bevond met het oogmerk om goederen te stelen. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot inbraak.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003442-13
Datum uitspraak: 25 maart 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer
15-706150-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van zijn/hun gading en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres 2]) heeft/hebben begeven en/of
- (vervolgens) de deur van die woning al dan niet met een valse sleutel heeft/hebben geopend en/of
- (vervolgens) die woning is/zijn binnengetreden en/of
- (vervolgens) een (binnen)deur heeft/hebben geopend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2013 vernietigen, nu het hof, anders dan de politierechter, de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

Vrijspraak

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit blijkt dat de verdachte in de woning van de aangever is geweest en dat er in die zin onvoldoende bewijs is dat een poging tot inbraak heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw, acht het hof bewezen dat de verdachte en een medeverdachte in de woning van de aangever zijn geweest. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de aangever dat hij twee personen in zijn woning heeft aangetroffen. Uit de door getuigen gegeven verklaringen en met name de signalementen van die personen, leidt het hof af dat het de verdachte en de medeverdachte zijn geweest die uit de woning van de aangever zijn gekomen en later -na hun blijkbaar uitputtende vluchtpoging- zijn aangehouden. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat de verdachte zich zonder toestemming van de aangever in de woning heeft bevonden en daaruit is weggevlucht. Dit is een kwalijk feit dat inbreuk maakt op het gevoel van veiligheid dat de aangever in zijn eigen woning moet kunnen hebben.
Het hof zal de verdachte echter vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot diefstal omdat uit de stukken van het dossier niet het bewijs kan worden afgeleid dat de verdachte zich in de woning ophield met het oogmerk zich goederen van zijn gading wederrechtelijk toe te eigenen, met andere woorden, om goederen te stelen. Dat de verdachte in de woning aanwezig was en -na betrapt te zijn door de aangever- op de vlucht sloeg, is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Andere (aanvullende) gegevens waaruit dit zou kunnen worden afgeleid -bijvoorbeeld sporen van het doorzoeken van kasten of tassen in de woning- blijken niet althans onvoldoende uit het dossier. Alhoewel het voordehand ligt dat de verdachte ongeoorloofd in de woning was met als doel goederen van zijn gading te stelen, is met deze vooronderstelling geenszins het wettig en overtuigend bewijs daartoe geleverd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. J.D.L. Nuis en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 maart 2014.