ECLI:NL:GHAMS:2014:6164

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
200.123.970/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een omgangsregeling tussen de man en hun minderjarige dochter is vastgesteld. De vrouw is op 21 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 januari 2013. De zaak is behandeld op 29 juli 2013 en 10 maart 2014, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken. De vrouw stelt dat de omgangsregeling in strijd is met de belangen van de minderjarige, omdat zij in de veronderstelling verkeert dat haar stiefvader haar biologische vader is. De man betwist deze stelling en pleit voor de noodzaak van statusvoorlichting en omgang.

De Raad heeft geadviseerd om de behandeling aan te houden en partijen naar het Omgangshuis te verwijzen voor begeleiding en statusvoorlichting. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om omgang met de vader te hebben, maar dat er momenteel contra-indicaties zijn voor de omgang zoals vastgesteld door de rechtbank. Het hof sluit zich aan bij het advies van de Raad en besluit partijen te verwijzen naar het Omgangshuis voor verdere begeleiding en evaluatie van de omgangsregeling.

De beslissing houdt in dat partijen zich binnen vier weken moeten aanmelden bij het Omgangshuis en dat zij de kosten van de begeleiding delen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 5 oktober 2014, met het verzoek aan het Omgangshuis om het hof te informeren over de voortgang van het traject.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 april 2014
Zaaknummer: 200.123.970/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 522557/FARK12-6126 (JK KO)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
appellante,
advocaat: mr. C. de Bie-Koopman te Alkmaar,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 21 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 januari 2013 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk 522557/FARK12-6126 (JK KO).
1.3.
De zaak is op 29 juli 2013 ter terechtzitting behandeld. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt, waarin als beslissing van het hof onder meer is opgenomen dat de Raad wordt verzocht een onderzoek te verrichten naar, kort gezegd, de mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen de man en de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] .
1.4.
Ter griffie van dit hof is op 28 november 2013 een rapport van de Raad van 26 november 2013 binnengekomen.
1.5.
De behandeling van de zaak is op 10 maart 2014 ter terechtzitting voortgezet, alwaar zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw S. Benjamin, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [X] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2009. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw, die het gezag over haar uitoefent. De vrouw heeft een relatie en woont samen met haar nieuwe partner. Uit die relatie is in september 2011 een kind geboren.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de man een (opbouwende) omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] bepaald. De vrouw is in eerste aanleg niet verschenen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de man af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft de vrouw het volgende naar voren gebracht. De door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man is in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] omdat [de minderjarige] thans nog in de veronderstelling is dat haar stiefvader haar biologische vader is. De statusvoorlichting dient pas plaats te vinden als, naar de bevindingen van het Omgangshuis, [de minderjarige] ook daadwerkelijk omgang zal kunnen hebben met de man; dit om te voorkomen dat [de minderjarige] , gezien haar jonge leeftijd, onnodig wordt geschaad als zij wel te horen krijgt dat de man haar vader is, maar omgang met hem niet van de grond zal komen. Overigens heeft het de voorkeur nog een paar jaar te wachten met de statusvoorlichting, omdat uit onderzoek blijkt dat statusvoorlichting bij een leeftijd van 6 à 8 jaar minder schadelijk is voor een kind en de man dan wellicht meer stabiel is, aldus de vrouw.
De man betwist de stellingen van de vrouw. Het is belangrijk dat [de minderjarige] de waarheid kent en er is geen reden om langer te wachten met de statusvoorlichting en de omgang. Hij heeft er alles voor over om [de minderjarige] te zien, aldus de man.
4.2.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. De Raad handhaaft het advies zoals opgenomen in zijn rapport. Dit advies houdt in dat het hof de behandeling van de zaak aanhoudt, met verwijzing van partijen naar het Omgangshuis. Dit ter voorbereiding op- en begeleiding van de statusvoorlichting en de omgang tussen [de minderjarige] en de man. De leeftijd van vier jaar is niet te jong voor statusvoorlichting, maar het is aan het Omgangshuis om de voorwaarden voor statusvoorlichting en omgang te bepalen en om te beoordelen of door partijen aan die voorwaarden wordt voldaan. Het Omgangshuis zal daartoe eerst in gesprek gaan met partijen. Bij de man zal een inschatting dienen te worden gemaakt door het Omgangshuis of hij het vaderschap aankan en aan hem kan in dat verband eventueel opvoedingsondersteuning worden aangeraden. Niet alleen van de (begeleide) omgang, maar ook van de statusvoorlichting kan echter worden afgezien door het Omgangshuis, indien tijdens dit voortraject zou blijken dat - naar de beoordeling van het Omgangshuis - daarvoor contra-indicaties bestaan, aldus de Raad.
De Raad heeft met het oog daarop geadviseerd de behandeling aan te houden voor een periode van zes maanden, zodat na ommekomst van die termijn een evaluatie ter zitting kan plaatsvinden.
4.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het in beginsel in het belang is van een kind om omgang te hebben met de vader. Uit het rapport van de Raad blijkt echter dat er op dit moment contra-indicaties bestaan voor de door de rechtbank bepaalde omgang tussen de man en [de minderjarige] , die zijn gelegen in het feit dat statusvoorlichting nog niet heeft plaatsgevonden en in de gebleken weerstand van de man tegen door de Raad noodzakelijk geachte begeleiding en opbouw van de omgang. Gezien de kwetsbare situatie van [de minderjarige] , acht het hof het daarom in het belang van [de minderjarige] dat partijen, conform het advies van de Raad, onder begeleiding van het Omgangshuis naar statusvoorlichting en (vervolgens) begeleide omgang toe werken. Het hof sluit daarbij aan bij het advies van de Raad en de precisering die de Raad ter zitting in hoger beroep aan voormeld advies heeft gegeven, in het bijzonder dat, afhankelijk van het verloop van- en de ontwikkelingen in het voortraject, door het Omgangshuis beoordeeld dient te worden of door partijen aan de voorwaarden van het Omgangshuis voor de statusvoorlichting en de begeleide omgang wordt voldaan, waarbij -in geval van gebleken contra-indicaties- het Omgangshuis van begeleiding van statusvoorlichting en/of (begeleide) omgang zal kunnen afzien.
4.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
verwijst partijen naar het Omgangshuis Noord-Holland (Zaandam) ter voorbereiding op- en begeleiding van statusvoorlichting en omgang tussen de vader en [de minderjarige] , overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen;
bepaalt dat partijen hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door het Omgangshuis te bepalen traject en zich dienen te houden aan- en te gedragen volgens de aanwijzingen van (een van) de medewerker(s) van het Omgangshuis;
bepaalt dat partijen zich binnen vier weken na het wijzen van deze beschikking dienen aan te melden bij het Omgangshuis Noord-Holland (Zaandam);
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten die door het Omgangshuis in rekening worden gebracht voor zijn rekening zal nemen;
bepaalt dat de behandeling van de zaak
pro formawordt aangehouden
tot 5 oktober 2014, met het verzoek aan het Omgangshuis het hof uiterlijk een week vóór die datum schriftelijk te informeren over het verloop en de resultaten van het traject;
beveelt de oproeping van partijen, hun advocaten en de Raad tegen een nadien nader te bepalen datum;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A. van Haeringen en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2014.