In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een omgangsregeling tussen de man en hun minderjarige dochter is vastgesteld. De vrouw is op 21 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 januari 2013. De zaak is behandeld op 29 juli 2013 en 10 maart 2014, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken. De vrouw stelt dat de omgangsregeling in strijd is met de belangen van de minderjarige, omdat zij in de veronderstelling verkeert dat haar stiefvader haar biologische vader is. De man betwist deze stelling en pleit voor de noodzaak van statusvoorlichting en omgang.
De Raad heeft geadviseerd om de behandeling aan te houden en partijen naar het Omgangshuis te verwijzen voor begeleiding en statusvoorlichting. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om omgang met de vader te hebben, maar dat er momenteel contra-indicaties zijn voor de omgang zoals vastgesteld door de rechtbank. Het hof sluit zich aan bij het advies van de Raad en besluit partijen te verwijzen naar het Omgangshuis voor verdere begeleiding en evaluatie van de omgangsregeling.
De beslissing houdt in dat partijen zich binnen vier weken moeten aanmelden bij het Omgangshuis en dat zij de kosten van de begeleiding delen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 5 oktober 2014, met het verzoek aan het Omgangshuis om het hof te informeren over de voortgang van het traject.