In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Polen en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere veroordeling voor diverse diefstallen gepleegd op de luchthaven Schiphol. De tenlastelegging omvatte vier zaken van diefstal, waarbij de verdachte op verschillende data goederen had weggenomen uit winkels op Schiphol, waaronder blikjes bier en alcoholische dranken, toebehorende aan verschillende supermarktketens.
Tijdens de zitting op 17 april 2014 heeft het hof het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in alle vier de zaken, aangeduid als A, B, C en D, wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de bewijsmiddelen in het oorspronkelijke vonnis niet voldoende waren uitgewerkt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke misdrijven.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.