ECLI:NL:GHAMS:2014:6149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
K14-0147
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaad versus vrijheid van meningsuiting in het kader van strafvervolging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2014, gaat het om een beklag van klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, een journalist, wegens smaad en laster. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen, heeft het beklag ingediend naar aanleiding van een artikel dat beklaagde heeft gepubliceerd over kindermisbruik in Ghana, waarin klager impliciet werd beschuldigd. Het hof ontving het klaagschrift op 14 april 2014 en heeft de relevante stukken, waaronder een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie, in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat het beklag raakt aan het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals gegarandeerd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof benadrukt dat in een democratische samenleving de vrijheid van meningsuiting niet snel mag worden ingeperkt, vooral niet wanneer het gaat om uitingen die bijdragen aan het publieke debat. De beoordeling van de zaak is mede gebaseerd op de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), dat stelt dat uitingen in de media, vooral als ze publieke personen betreffen, een grotere bescherming genieten.

Na zorgvuldige overweging concludeert het hof dat een strafrechtelijke vervolging van beklaagde niet kansrijk is. Beklaagde heeft haar uitingen gedaan in de context van journalistiek onderzoek naar ernstige misstanden, en klager wordt als een publieke persoon beschouwd. Het hof wijst erop dat de voorzieningenrechter in een eerder kort geding heeft geoordeeld dat de publicaties van beklaagde niet onrechtmatig zijn, wat de kans op een succesvolle strafvervolging verder verkleint. Het hof komt tot de conclusie dat de officier van justitie terecht heeft besloten om geen vervolging in te stellen en wijst het beklag van klager af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K14/0147 van
[klager],
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
klager,
gemachtigde: mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 14 april 2014 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen [beklaagde], wonende te Amsterdam, ter zake van smaad(schrift), dan wel laster.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 2 juli 2014 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 18 juni 2014.

4.De beoordeling van het beklag

Het hof kan zich vinden in de inhoud van het aan deze beschikking in kopie gehechte ambtsbericht en voegt daaraan het volgende toe.
Het beklag raakt aan het in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Bij de vraag waar de grens van die vrijheid ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht, waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Een voorwaarde voor inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat de inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Eveneens volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan die noodzaak niet snel worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd. Voorts geldt dat er in een democratie in beginsel ook ruimte moet zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten, en dat in een democratie uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting worden afgeleid. Dit geldt – nog steeds naar vaste rechtspraak van het EHRM – te meer indien de uitingen publieke personen betreffen.
Gelet op dit toetsingskader is een strafrechtelijke vervolging van beklaagde op het eerste gezicht niet kansrijk te achten: beklaagde is immers een journalist die haar uitingen heeft gedaan in publicaties waarin ernstige misstanden aan de orde worden gesteld, en bovendien is klager in Ghana tot op zekere hoogte een publieke persoon. Nu bovendien een strafrechtelijke veroordeling in beginsel als een ernstiger inperking van het recht op vrije meningsuiting moet worden gezien dan een civiele veroordeling, gelet op het
chilling effectdat ervan kan uitgaan, kan het hof er op dit moment niet aan voorbijgaan dat de voorzieningenrechter de gewraakte uitingen niet onrechtmatig heeft geoordeeld. Dat tegen die uitspraak hoger beroep is ingesteld, doet daar niet aan af. Een strafrechtelijke vervolging ligt derhalve niet in de rede.
Het hof ziet dan ook geen redenen om het beklag te honoreren en is van oordeel dat de officier van justitie in de onderhavige zaak terecht en op goede gronden heeft afgezien van vervolging van beklaagde.
Het hof acht het beklag kennelijk ongegrond.

5.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en F.A. Hartsuiker, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Berk, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Geachte heer Wiegant,
Naar aanleiding van uw brief van 24 april 2014 inzake het namens de heer [klager] (hierna: klager) ingediende beklag op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan ik u het volgende meedelen.
Ontvankelijkheid
Klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Het beklag is door indiening van een klaagschrift gedaan en voldoet aan de minimumvereisten. De situatie van niet verder vervolgen doet zich voor, aangezien de aangifte van klager geseponeerd is. Klager is belanghebbende, nu hij door het achterwege blijven van een strafvervolging getroffen is een belang dat hem bepaaldelijk aangaat.
Van belang zijnde feiten voorafgaande aan het beklag
Op 14 januari 2013 doet klager aangifte tegen mevrouw [beklaagde] (hierna: [beklaagde]), een onderzoeksjournalist, van smaad(schrift) en laster bij de officier van justitie te Maastricht. De aangifte is ter beoordeling doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie te Amsterdam.
De aangifte van klager richt zich met name tegen een artikel van [beklaagde] dat op 28 juni 2012 is verschenen op de site van internettijdschrift [naam tijdschrift] met als onderwerp pedofielen in Ghana. Het artikel gaat over kindersekstoerisme in Ghana en de omstreden rechtsgang in Ghana.
In dit artikel wordt de naam van klager niet genoemd, maar volgens klager wijst de beschrijving van een vermeende kinderverkrachter eenduidig in zijn richting.
In latere (online) artikelen van [beklaagde] over kindermisbruik in Ghana wordt de naam van klager wel genoemd. Klager is van mening dat [beklaagde], wetende dat de aantijgingen van kindermisbruik in Ghana vals waren, het bedoelde artikel in [naam tijdschrift] en de overige artikelen desalniettemin heeft geschreven en wereldkundig heeft gemaakt.
Op 18 december 2013 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in een door klager aangespannen kort geding tegen [beklaagde]. De voorzieningenrechter heeft, kort gezegd, bepaald dat de publicaties van [beklaagde] jegens klager met betrekking tot beschuldigingen van seksueel misbruik van minderjarigen in Ghana niet onrechtmatig zijn en niet van internet verwijderd hoeven worden. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld.
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief d.d. 13 januari 2014 klager laten weten geen strafvervolging te zullen instellen naar aanleiding van de aangifte van klager en over te gaan tot een sepot op grond van code 20 (ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert) en code 74 (civiel en administratief recht van toepassing).
Klager stelt bij brief van 4 februari 2014, gericht aan de officier van justitie, dat het Openbaar Ministerie te Ghana onomstotelijk bewezen acht, dat de beschuldiging van kindermisbruik een vals beschuldiging betrof. Hiertoe levert klager stukken aan. Om die reden zegt klager een aangifte van smaad en laster te hebben gedaan.
Opgemerkt zij nog dat [beklaagde] op 15 juli 2013 aangifte heeft gedaan tegen klager wegens smaad en laster. Deze aangifte is op 13 januari 2013 eveneens geseponeerd op dezelfde gronden (code 20 en 74).
Beoordeling van het beklag
In het klaagschrift stelt de advocaat van klager dat niet wordt vervolgd omdat de voorzieningenrechter bij de rechtbank Amsterdam de vordering van klager heeft afgewezen en dat klager hiertegen hoger beroep heeft ingesteld.
De reden van het sepot is echter niet gelegen in de beslissing van de voorzieningenrechter in kort geding, maar in het feit dat het Openbaar Ministerie van mening is dat, zoals de sepotcodes aangeven, ‘ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert’ en ‘civiel en administratief recht van toepassing zijn’. Het Openbaar Ministerie is van mening dat, er geen reden tot strafvorderlijk overheidsingrijpen is; partijen kunnen hun conflict beter onderling gerechtelijk uitvechten (langs civielrechtelijke weg) en op gronden van billijkheid en doelmatigheid prevaleert dit boven een strafvervolging door het Openbaar Ministerie. Derhalve handhaaft het Openbaar Ministerie zijn standpunt dat de aangifte van klager niet voor vervolging in aanmerking komt en op de juiste gronden geseponeerd is.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande geef ik u in overweging het gerechtshof te adviseren het beklag van de klager af te wijzen.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
De Hoofdofficier van Justitie,
namens deze,
mr.drs. J. Kouwenhoven
Hoofd Beleid en Strategie