ECLI:NL:GHAMS:2014:6014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
200.152.864/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij niet-betaling griffierecht door gedetineerde appellant

In deze zaak heeft de appellant, een gedetineerde, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellant heeft echter geen griffierecht voldaan, wat hem de toegang tot de rechter kan ontzeggen. De zaak betreft de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), die in uitzonderlijke gevallen kan worden ingeroepen om de betaling van griffierecht te ontheffen. De appellant heeft aangevoerd dat hij gedetineerd is en geen financiële middelen heeft om het griffierecht van € 308,- te betalen. Hij ontvangt slechts een zakgeld van € 15,- per week en heeft niemand die het griffierecht voor hem kan betalen. Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij zelfs het griffierecht voor onvermogenden niet kan betalen. Het hof oordeelt dat de heffing van griffierecht in dit geval geen ongeoorloofde beperking van het recht op toegang tot de rechter vormt. De hardheidsclausule biedt in beginsel geen mogelijkheden voor kwijtschelding van het griffierecht. De geïntimeerde is van de instantie ontslagen en de appellant is veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 704,- aan verschotten en € 447,- aan salaris. De uitspraak is gedaan door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2014.

Uitspraak

______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.152.864/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : 2115578 CV EXPL 13-15713
beslissing van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 oktober 2014
inzake:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H. Bulut-Yazir te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. AMSTERDAMSE MAATSCHAPPIJ TOT BEHEER VAN ONROERENDE GOEDEREN,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 2 mei 2014 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen onder bovengenoemd rolnummer gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2014.
Appellant heeft de zaak aangebracht op de rol van 29 juli 2014.
Er is een griffierecht van € 308,- geheven, het tarief voor onvermogenden. Appellant heeft dit niet betaald.
De zaak is naar de rol van 9 september 2014 verwezen voor het nemen van een akte door appellant over de toepasselijkheid van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alsmede voor het nemen van een akte door geïntimeerde over het voornemen incidenteel appel in te stellen.
Op de rol van 9 september 2014 heeft appellant een akte als hiervoor bedoeld genomen en geïntimeerde een antwoordakte.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Motivering

2.1
Artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) bepaalt dat eiser (in hoger beroep: appellant) het griffierecht is verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting en dat eiser zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient. Artikel 127a lid 2 Rv bepaalt dat, indien eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat, met veroordeling van eiser in de kosten. Artikel 127a lid 3 Rv bepaalt dat de rechter artikel 127a lid 2 Rv geheel of ten dele buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van betrokkene bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2
De eerste uitroeping van de zaak was op 29 juli 2014. De uiterste betaaldatum voor het griffierecht was 26 augustus 2014. Appellant heeft het griffierecht niet betaald.
2.3
Appellant heeft op de roldatum 9 september 2014 (bij op 4 september 2014 ingekomen akte) een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv en heeft het hof verzocht hem geen griffierecht op te leggen. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Appellant is thans gedetineerd en kan het hem in rekening gebrachte griffierecht niet betalen. Hij heeft geen inkomsten, ontvangt in detentie een zakgeld van € 15,- per week. Er is ook niemand die het griffierecht voor hem kan betalen. Appellant heeft groot belang bij behandeling van de zaak in hoger beroep, aangezien zijn huis op grond van het vonnis waarvan beroep is ontruimd en zijn inboedel is vernietigd.
2.4
Naar het oordeel van het hof kan in uitzonderlijke gevallen de hardheidsclausule worden toegepast indien wegens het ontbreken van iedere financiële draagkracht toepassing van de processuele sancties, gelet op het belang bij toegang tot de rechter, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. En gaat dan om gevallen waarin een partij aannemelijk maakt dat hij zelfs het griffierecht voor onvermogenden niet kan betalen. De rechter kan in dergelijke gevallen dan toetsen of de heffing van griffierecht in het voorliggende geval, rekening houdende met het belang van de zaak, het bedrag van het griffierecht en de draagkracht van de rechtzoekende, leidt tot een ongeoorloofde beperking van het recht op toegang tot de rechter en – indien dit het geval is - de zaak in behandeling nemen zonder voorafgaande betaling van het griffierecht.
2.5
Het gaat hier om een heffing van een bedrag van € 308,- aan griffierecht, het tarief voor een onvermogende. De Raad voor de Rechtsbijstand heeft aan appellant een toevoeging verleend voor het voeren van de procedure in hoger beroep en heeft de eigen bijdrage op nihil gesteld. Appellant is gedetineerd. Aangenomen kan worden dat appellant geen kosten van levensonderhoud heeft. Vast staat dat appellant in detentie over een zakgeld van € 15,- per week beschikt. Appellant heeft voor het overige geen inzicht in zijn inkomen en vermogen gegeven. Het bestreden vonnis is op 3 februari 2014 (in week 6) op tegenspraak gewezen. De betalingstermijn voor het griffierecht is verstreken op 26 augustus 2014 (in week 35). Tegen deze achtergrond heeft appellant onvoldoende aangetoond dat zich hier het uitzonderlijke geval voordoet dat hij zelfs het griffierecht voor onvermogenden niet kan betalen. Hier is dan ook niet een geval aan de orde waarin heffing van griffierecht een ongeoorloofde beperking van het recht op toegang tot de rechter vormt en toepassing van art. 127a lid 2 R tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. Voor kwijtschelding van griffierecht als door appellant verzocht biedt de hardheidsclausule in beginsel geen mogelijkheden.
2.6
Niet is gebleken dat geïntimeerde incidenteel appel wenst in te stellen. Geïntimeerde zal van de instantie worden ontslagen. Appellant zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten.

3.Beslissing

Het hof:
ontslaat geïntimeerde van de instantie;
veroordeelt appellant in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 704,- aan verschotten en € 447,- aan salaris.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.C. Toorman, W.J. van den Bergh en J.W. Hoekzema, en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 14 oktober 2014.