Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De verloop van het geding
2.Feiten
Begripsomschrijvingen
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de vraag of een verzekerde in de fase van bezwaar bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tegen een afwijzend besluit op een aanvraag voor AWBZ-zorg recht heeft op vrije keuze van advocaat. De appellant, die een rechtsbijstandverzekering heeft afgesloten bij Achmea, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CIZ dat zijn aanvraag voor een indicatie voor AWBZ-zorg afwees. Hij verzocht Achmea om de kosten van een door hem gekozen advocaat te vergoeden, maar dit verzoek werd afgewezen. De appellant stelt dat hij op grond van artikel 4:67 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) recht heeft op vrije advocaatkeuze in deze administratieve procedure. Achmea betwist dit en stelt dat het recht op vrije advocaatkeuze alleen geldt in gerechtelijke procedures.
Het hof heeft de zaak behandeld en besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de uitleg van de term 'administratieve procedure' in de context van de Richtlijn 87/344/EEG. Het hof vraagt zich af of de bezwaarprocedure bij het CIZ kan worden gekwalificeerd als een administratieve procedure in de zin van de richtlijn, en of de appellant recht heeft op vrije keuze van advocaat in deze fase. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak geschorst totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan op de gestelde vragen.
De uitspraak van het hof is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de reikwijdte van de vrije advocaatkeuze in administratieve procedures kan verduidelijken. De uitspraak kan ook gevolgen hebben voor de manier waarop rechtsbijstandverzekeraars hun polissen formuleren en hoe zij omgaan met verzoeken om vrije advocaatkeuze in bezwaarprocedures.