In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2013. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, was betrokken bij een inbraak in een bedrijfspand op 31 mei 2013. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op weg was naar Uithoorn voor een autoreparatie en dat hij door medeverdachten werd opgehaald. De verdachte ontkende enige betrokkenheid bij de inbraak, maar het hof oordeelde dat zijn verklaring niet geloofwaardig was en geen steun vond in het dossier. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 5 maanden geëist. Het hof heeft de straf verhoogd, omdat de eerdere straf niet recht deed aan de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om deze te ondersteunen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is verhoogd naar 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.