ECLI:NL:GHAMS:2014:5536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
23-001090-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van staandehouding en bewezenverklaring van schuldheling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor schuldheling van een bromfiets, waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van een staandehouding door een opsporingsambtenaar, die handelde op basis van zijn controlebevoegdheden onder de Wegenverkeerswet 1994. De verdediging voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was en dat de belastende bewijsmiddelen uitgesloten moesten worden. Het hof oordeelde echter dat de opsporingsambtenaar zijn bevoegdheden rechtmatig had gebruikt, aangezien zijn controle gericht was op de naleving van de Wegenverkeerswet.

Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 december 2013 te Amsterdam een bromfiets voorhanden had, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdediging stelde dat de verdachte de bromfiets kort voor de staandehouding had gekregen van een kennis, maar het hof verwierp deze verklaring, omdat deze niet werd ondersteund door bewijs. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

De beslissing van het hof was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan schuldheling en hem een passende straf oplegde.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001090-14
Datum uitspraak: 28 november 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-234552-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2013 tot en met 22 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) een bromfiets (behorende bij kenteken [kenteken 1]) en/of een kentekenplaat (met kenteken [kenteken 2]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de voornoemde bromfiets en/of kentekenplaat (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bespreking van het verweer

De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitnota vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde feit. Hiertoe voert hij aan dat de belastende bewijsmiddelen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu de vergaring hiervan het resultaat is van een onrechtmatige staandehouding van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting heeft opsporingsambtenaar [getuige] als getuige onder ede verklaard de hem in zijn functie toekomende controlebevoegdheden te gebruiken ter controle van de rijbevoegdheid van de bestuurders van bromfietsen, van de geldigheid van het kentekenbewijs, alsmede van de toestand waarin deze bromfietsen zich bevinden. Tevens gaat hij naar eigen zeggen na of de bromfietsen als gestolen staan gemeld. [getuige] heeft voorts verklaard dat hij ook in casu zijn bevoegdheden in deze zin heeft gebruikt, door de verdachte naar het kentekenbewijs van de bromfiets te vragen. [1]
Het hof stelt voorop dat opsporingsambtenaren op grond van de Wegenverkeerswet 1994 een algemene controlebevoegdheid hebben op grond waarvan zij een verkeersdeelnemer en het door deze bestuurde voertuig aan een controle kunnen onderwerpen. Uit de ter terechtzitting door [getuige] afgelegde verklaring blijkt dat het doel van zijn handelen tegen verdachte gelegen was in de controle op de naleving van de Wegenverkeerswet 1994. Daarmee staat vast dat hij zijn bevoegdheden op rechtmatige wijze heeft gebruikt. Dat [getuige] daarnaast ook heeft gecontroleerd of de bromfiets die door de verdachte werd bestuurd als gestolen gemeld stond, doet aan deze rechtmatige uitoefening niet af. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2013 te Amsterdam een bromfiets (behorende bij kenteken [kenteken 1]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de voornoemde bromfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak bepleit, ter onderbouwing waarvan hij heeft aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij kort voor zijn staandehouding een kennis, genaamd [betrokkene], was tegengekomen die hem had gevraagd de bromfiets “naar de overkant te brengen”; de verdachte wist volgens de raadsman niet dat deze bromfiets gestolen was en hoefde dat gelet op het korte tijdsbestek ook niet redelijkerwijs te vermoeden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande het volgende.
De verklaring van de verdachte dat hij pas zeer kort voor zijn staande houding de beschikking over de bromfiets had gekregen omdat ‘[betrokkene] uit de [straatnaam]’ hem had gevraagd deze naar de overkant te brengen, vindt geen steun in het dossier. Uit onderzoek is gebleken dat één persoon met de naam [betrokkene] in de [straatnaam] woont. Deze [betrokkene] ontkent een bromfiets aan de verdachte ter beschikking te hebben gesteld. Hij zou op het tijdstip van de staandehouding van de verdachte thuis zijn geweest, hetgeen wordt bevestigd door zijn moeder. Aldus is niet aannemelijk geworden dat de verdachte inderdaad slechts korte tijd de beschikking heeft gehad over de bromfiets. Dit gevoegd bij de omstandigheid dat er geen kentekenplaat op de bromfiets zat, brengt mee dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de bromfiets door misdrijf was verkregen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
schuldheling

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling door een brommer voorhanden te hebben die van diefstal afkomstig was. Door zo te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen. Daarnaast houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de ten opzichte van het vonnis gewijzigde bewezenverklaring en met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2014 is de verdachte eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2014.
mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 8.