ECLI:NL:GHAMS:2014:5399

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
200.160.139/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2014 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van rechters in een familiezakenprocedure. Het verzoeker, die betrokken was bij een hoger beroep dat eerder door de familiekamer van het Gerechtshof Den Haag was behandeld, heeft op 9 november 2014 verzocht om verwijzing naar een ander hof om de meervoudige familiekamer te wraken. Dit verzoek volgde op een arrest van 15 april 2014, waarin de raadsheren mr. Mink, mr. Lückers en mr. Van Kempen uitspraak hadden gedaan. Verzoeker stelde dat hij en zijn advocaat slechts op de hoogte waren gesteld van de naam van één rechter, mr. J.A. van Kempen, en dat de namen van de andere twee rechters geheim waren gehouden. Dit leidde tot twijfels over de onpartijdigheid en deskundigheid van de rechters die eerder betrokken waren bij de zaak, met name mr. Mink en mr. Lückers, die ook betrokken waren bij de terugplaatsing van verzoekers zoon.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking is ingediend nadat de rechters uitspraak hadden gedaan, en dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een rechter te wraken na een uitspraak. Daarom werd het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingskamer heeft op basis van artikel 11 lid 1 van het wrakingsprotocol van het Gerechtshof Amsterdam en het Gerechtshof Den Haag besloten dat er geen mondelinge behandeling van het verzoek zou plaatsvinden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 december 2014.

Uitspraak

zaaknummer: 200.127.062/01
rekestnummer: 200.160.139/01
Beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 16 december 2014 op het
door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag naar dit hof verwezen verzoek tot wraking
in de zaak van:
[verzoeker], appellant,
adres: [adres],
hierna te noemen: verzoeker
tegen:
[geintimeerde],geïntimeerde,
gevestigd te [vestigingsplaats].

1.Het geding

Bij arrest van 15 april 2014 heeft de familiekamer van het gerechtshof Den Haag, waarin zitting hadden de raadsheren mr. Mink, mr. Lückers en mr. Van Kempen, uitspraak gedaan op het hoger beroep in de zaak van de verzoeker met zaaknummer 200.127.062/01.
Verzoeker heeft bij brief van 9 november 2014, welke brief bij het gerechtshof Den Haag is
ingekomen op 10 november 2014, verzocht om verwijzing naar een ander hof teneinde de
meervoudige familiekamer te wraken.
De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft bij beslissing van 18 november 2014,
op grond van artikel 62b van de Wet op de rechtelijke organisatie, de wrakingszaak ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij is gelet
op artikel 8.3 van het wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Haag.

2.Het verzoek

Het schriftelijke verzoek tot wraking houdt samengevat het volgende in. Verzoeker verwijst in zijn verzoek naar een e-mailbericht van zijn toenmalige advocaat van 11 april 2014, waarin die advocaat
aan de verzoeker mededeelt dat: ‘Het hoger beroep zal worden behandeld door raadsheer
mr. J.A. van Kempen’. In zijn schriftelijk verzoek schrijft verzoeker, kennelijk op basis van voornoemd e-mailbericht, dat op 11 april 2014 hem en zijn advocaat slechts de naam van één rechter is medegedeeld. Waarom de andere twee namen geheim werden gehouden is verzoeker tot op heden onduidelijk. De andere twee raadsheren die het arrest van 15 april 2014 hebben gewezen, te weten mr. Mink en Lückers, waren eerder betrokken bij het beoordelen van wat volgens verzoeker in principe één langslepende zaak is, namelijk de terugplaatsing van verzoekers zoon. Verzoeker trekt in zijn schriftelijke verzoek
de onpartijdigheid en deskundigheid van laatstgenoemde raadsheren in twijfel.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

Vaststaat dat het verzoek tot wraking bij de brief van 9 november 2014 is gedaan nadat – onder meer – mr. Mink en mr. Lückers bij arrest van 15 april 2014 uitspraak hebben gedaan. Aangezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid een rechter te wraken nadat deze uitspraak heeft gedaan, dient het verzoek op deze grond kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet hierop, en gezien artikel 11 lid 1 van het wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam en
het gerechtshof Den Haag, is bepaald dat geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsvindt.

4.BESLISSING

De wrakingskamer:
verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.A.G. van der Ouderaa, mr. S. Clement, mr. A.M.J.G. van Amsterdam, en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.