ECLI:NL:GHAMS:2014:4877

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
200.138.261-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor huurachterstand van vennootschap

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap voor een huurachterstand die door de vennootschap is ontstaan. De appellante, die als enige aandeelhouder en bestuurder van [X] Fashion B.V. fungeerde, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de appellante hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de huurachterstand van de vennootschap. De appellante betwistte deze aansprakelijkheid en stelde dat zij niet persoonlijk verantwoordelijk kon worden gehouden voor de schade die de verhuurder, [geïntimeerde], had geleden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 mei 2012 werd een huurovereenkomst gesloten tussen [geïntimeerde] en [X] Fashion B.V. De vennootschap heeft echter een huurachterstand laten ontstaan en is later failliet verklaard. De rechtbank had de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar de appellante stelde dat zij niet persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld, omdat er geen voldoende ernstig persoonlijk verwijt aan haar kon worden gemaakt.

Het hof oordeelde dat voor de aansprakelijkheid van de bestuurder vereist is dat er een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het hof concludeerde dat de stellingen van [geïntimeerde] niet voldoende onderbouwd waren om te concluderen dat de appellante wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Het hof vernietigde daarom het vonnis van de rechtbank voor zover het de appellante betreft en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.261/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 2294564 CV EXPL 13-21581
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 november 2014
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. L.G. Meijer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.S. Dallinga te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 25 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2013, dat onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en (onder meer) [appellante] als gedaagde. [appellante] heeft overeenkomstig de appeldagvaarding van (drie) grieven gediend en geconcludeerd dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover het de daarin vervatte veroordelingen ten aanzien van [appellante] betreft en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] ten aanzien van [appellante] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord ingediend. Zij heeft daarbij geconcludeerd dat het hof [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Feiten

De feiten komen als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist neer op het volgende.
2.1.
Op 1 mei 2012 is tussen [geïntimeerde] als verhuurder en [X] Fashion B.V.
(hierna: [X] Fashion) als huurder een ‘huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ (hierna: de huurovereenkomst) tot stand gekomen.
2.2.
[appellante] was enig aandeelhouder en bestuurder van [X] Fashion. [appellante]
heeft de huurovereenkomst namens de vennootschap ondertekend.
2.3.
[X] Fashion heeft een huurachterstand laten ontstaan.
2.4.
[X] Fashion is - na het bestreden vonnis - failliet verklaard.

3.Beoordeling

3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde]
in zoverre toegewezen dat [appellante] en [X] Fashion hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.057,03 met rente en € 700,- aan buitengerechtelijke incassokosten, met (eveneens hoofdelijke) veroordeling van [appellante] en [X] Fashion in de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. Tegen de beslissingen ten aanzien van [appellante] en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op. De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, weergegeven.
3.2.
[appellante] betwist niet dat zij ter zitting in eerste aanleg de vorderingen van
[geïntimeerde] op [X] Fashion heeft erkend. [appellante] stelt (in
grieven 1 en 2) dat de kantonrechter ten onrechte ervan uit is gegaan dat [appellante] (ook) de vorderingen van [geïntimeerde] ten aanzien van haar in persoon heeft erkend.
3.3.
In
grief 3betoogt [appellante] dat zij als bestuurder van [X] Fashion niet persoonlijk
aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden doordat de vennootschap een huurachterstand heeft laten ontstaan.
3.4.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat voor de aansprakelijkheid van [appellante] als
bestuurder van [X] Fashion vereist is dat haar een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Of dit zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Een voldoende ernstig persoonlijk verwijt zal de bestuurder van een rechtspersoon in het algemeen treffen wanneer hij een verplichting aangaat namens deze rechtspersoon terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de rechtspersoon deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de ten gevolge van het uitblijven van de nakoming te lijden schade. Aansprakelijkheid kan ook bestaan als de bestuurder heeft bewerkstelligt of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en de bestuurder daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.5.
[geïntimeerde], op wie de stelplicht en bewijslast te dezer zake rust, heeft - kort
gezegd - gesteld dat [appellante] als bestuurder van [X] Fashion namens de vennootschap betalingstoezeggingen aan [geïntimeerde] heeft gedaan en daarmee de schijn van kredietwaardigheid heeft gewekt, terwijl zij wist dat de vennootschap haar verplichtingen terzake niet kon nakomen. Volgens [geïntimeerde] heeft de vennootschap nooit tijdig huur betaald, heeft zij vanaf de ingangsdatum van de huurovereenkomst een huurachterstand laten ontstaan en heeft [appellante] zelfs op enig moment namens de vennootschap aan [geïntimeerde] gevraagd om een huurprijsvermindering in verband met de (kennelijk) slechte financiële situatie van de vennootschap. Daar komt bij dat de vennootschap, naar [geïntimeerde] later is gebleken, doelbewust geen omzetbelasting heeft betaald over een deel van haar omzet in het jaar 2012 en het begin van 2013, en derhalve ook andere schulden heeft laten ontstaan. Uit het voorgaande blijkt wel dat de financiële situatie van [X] Fashion - anders dan [appellante] stelt - reeds vóór de zomer van 2013 zeer slecht was en dat [appellante] daarvan op de hoogte was, althans had moeten zijn. Door deze situatie te laten ontstaan althans voortduren, heeft [appellante] in strijd gehandeld met een op haar als bestuurder rustende zorgvuldigheidsplicht, en heeft zij onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld, reden waarom [appellante] aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit, aldus steeds [geïntimeerde].
3.6.
Dat [X] Fashion vanaf de ingangsdatum van de huurovereenkomst niet aan
haar daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, is gezien op de gemotiveerde betwisting van [appellante] (inhoudende dat pas vanaf juli/augustus 2013 een huurachterstand is ontstaan) niet voldoende aannemelijk geworden. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van haar stelling te dien aanzien weliswaar enkele e-mailberichten (van 19 juni 2013, 20 juni 2013 en 22 juli 2013) overgelegd (productie 3 bij dagvaarding eerste aanleg), maar die berichten zien (slechts) op een huurachterstand in de maanden juni en juli 2013. [geïntimeerde] heeft voor haar stelling dat ([appellante] als bestuurder van) [X] Fashion doelbewust (ook) andere schulden heeft laten ontstaan evenmin voldoende feitelijke onderbouwing gegeven. De door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheden kunnen derhalve, naar het oordeel van het hof, niet tot de conclusie leiden dat [appellante] reeds ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [X] Fashion niet aan haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen zou kunnen voldoen. De enkele omstandigheid dat [appellante] enig aandeelhouder en bestuurder van [X] Fashion was (en dus van de financiële situatie van [X] Fashion op de hoogte was), maakt dat niet anders. Daaruit kan ook niet de verregaande conclusie worden getrokken dat [appellante] heeft bewerkstelligt of toegelaten dat [X] Fashion haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakwam en haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daartoe zijn onvoldoende concrete feiten gesteld. Het vorenstaande houdt in dat de grieven 1 tot en met 3 slagen en dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, voor zover daarin de vorderingen van [geïntimeerde] ten aanzien van [appellante] zijn toegewezen. [appellante] is gelet op deze uitkomst ten onrechte (hoofdelijk) veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. Het bestreden vonnis zal derhalve ook in zoverre worden vernietigd.
3.7.
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die,
indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen.
3.8.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de
proceskosten in beide instanties van [appellante].

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2013 voor zover dat ten aanzien van [appellante] is gewezen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] ten aanzien van [appellante] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, die tot op heden aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg zijn begroot op nihil en in hoger beroep op € 391,82 aan verschotten en € 632,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.W. Hoekzema en J.H. Huijzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.